Het Florajournaal van Flora van Nederland

De afgelopen jaren heb ik bijgedragen aan het florajournaal van FloravanNederland.nl. Hieronder zijn de teksten terug te lezen van de teksten die in die tijd online hebben gestaan. Natuurlijk zijn ze ook nog terug te lezen op FloravanNederland.nl


Ganzerik

Het geslacht van de Ganzerik (Potentilla) is overal in Nederland te vinden. De soorten, die behoren tot de rozenfamilie, zijn in allerlei vormen te vinden. Een deel van de Ganzeriken zijn kruipende soorten, veelal te vinden op verstoorde bodems. Denk hierbij aan soorten als Zilverschoon (Potentilla anserina) en Vijfvingerkruid (Potentilla reptans). Er zijn ook soorten die je in het water en de moerassen kan vinden zoals de Wateraardbei (Potentilla palustris). De meeste Potentilla’s zijn te herkennen aan vijf duidelijke witte of gele kroonbladeren die volgens de overlevering aan vogelsnavels doen denken. Hieraan dankt het geslacht de naam G(r)anzerik (op een snavel gelijkende). Echter, Tormentil (Potentilla erecta) heeft maar vier kroonbladeren. Voor veel Ganzeriken hoef je niet lang te zoeken, Vijfvingerkuid en Zilverschoon zijn zeer algemeen. Maar er zijn ook zeldzamere soorten zoals bijvoorbeeld de Rechte ganzerik (Potentilla recta, foto) welke vanuit centraal-Europa ons land aan het betreden is.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 1 juli 2016, © Flora van Nederland

Slapende bomen

Het is je vast wel eens opgevallen. Aan het einde van de dag zie je de bloemhoofdjes van het Madeliefje (Bellis perennis) dichtvouwen. Alsof het plantje gaat slapen. Onderzoekers hebben nu aangetoond dat planten ook daadwerkelijk lijken te slapen. Eerst werd aangenomen dat dit ogenschijnlijke slaapritme werd veroorzaakt door de verandering in licht over een dag. Echter, ook als het licht niet veranderde, vielen de planten in slaap. Niet alleen kruidachtigen (zoals het Madeliefje) verslappen tijdens de nacht maar ook bomen ‘slapen’. De bomen, zoals deze Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) op de foto,  laten in de nacht hun takken hangen. Een boom van vijf meter kan zo tien centimeter krimpen. En als het ochtend wordt, dan veert de boom weer overeind. Planten hebben dus een dag-nacht ritme, een ingebouwde biologische klok. De volgende keer dat je ’s nachts langs een boom loopt, toch maar even stilletjes aan doen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 4 juni 2016, © Flora van Nederland

Puin

Nederland telt verschillende soorten van het geslacht Weegbree (Plantago). Voor elke omgeving is er een specifieke weegbree te vinden. In de bermen is er de zeer algemeen voorkomende Smalle weegbree (Plantago lanceolata) terwijl op de platgetrapte paden de Grote weegbree (Plantago major) voorkomt. In de zandige duinen langs de kust en op de door strooizout gepekelde vluchtheuvels is Hertshoornweegbree (Plantago coronopus) te vinden, terwijl men in de zoute kwelders Zeeweegbree (Plantago maritima) kan zien. En ook voor de wat zeldzamere kalkhoudende gronden is er een aparte weegbree te vinden: de Ruige weegbree (Plantago media, foto). Voor Nederland mag deze laatste dan een relatief zeldzame soort zijn, de roze bloeiwijze is volop te vinden in de Europese berglandschappen. Natuurlijk is de Ruige weegbree, die gemakkelijk te onderscheiden is van de Grote weegbree door de beharingn, ook in Nederland in de heuvels van Zuid-Limburg te vinden. Maar als je goed zoekt, komt de plant op andere plekken voor. Zoals hier nabij een stortplaats van sloopafval. Hier is de grond immers een stuk kalkrijker door het puin.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 29 mei 2016, © Flora van Nederland

Zink

In Zuid-Limburg zijn veel bijzondere soorten te vinden. De bloemrijke graslanden, vol met zeldzame orchideeën op die voedselarme kalkrijke bodem zijn misschien wel Nederland’s meest soortenrijke plekken. Toch is misschien een viooltje dat voorkomt op juist een vervuilde bodem één van de bijzonderste bloeiende planten in Nederland, het Zinkviooltje (Viola lutea subsp. calaminaria). De opvallende gele bloem van het viooltje is te vinden in graslanden die groeien op bodems die al sinds de Romeinse tijd vervuild werden met zink uit de zinkmijnen in Zuid-Limburg, de Ardennen en de Eifel. Een deel van het materiaal werd gestort maar een groot deel werd afgezet door rivieren die stroomde door de Ardennen en de Eifel en daarbij ook zinkhoudende bodems doorsnijden. Ook nu nog is er een aanvoer van zink door de rivieren de Hohn en de Geul. Dit zware metaal is funest voor de meeste plantensoorten maar toch zijn er een paar die zich hebben aangepast aan deze giftige omgeving. Naast het Zinkviooltje is er bijvoorbeeld ook Zinkschapengras (Festuca ovina subsp. guestfalica) te vinden. Al deze soorten zijn verwant aan veel algemenere soorten (zie het geslacht Viola en Festuca) maar hebben toch een ecologische positie weten te veroveren in deze onvriendelijke omgeving. De bijzondere zinkflora wordt echter bedreigd. Niet alleen doordat het milieu schoner wordt maar ook door kruisbestuiving met verwante tuinsoorten, waardoor de zinkflora als het ware genetisch verdund wordt. Hoewel de vervuiling niet gewenst is, zou het toch jammer zijn als deze unieke flora, die alleen in Zuid-Nederland, Oost-Wallonië en West-Duitsland voorkomt, zou verdwijnen.

Tekst door Nils van Rooijen, foto door Arjan de Jong, 25 mei 2015, © Flora van Nederland

Opeens is het geel

Op een gegeven moment begin je een gebied te leren kennen. Je weet waar de soorten staan en vaak is het niet moeilijk om dezelfde soort in het volgende jaar weer te vinden. Maar stiekem verandert er een heleboel, zelfs op een plek waar je geregeld komt. Het ene jaar worden de bermen helemaal bleek-geel gekleurd door de bloemen van Koolzaad (Brassica napus) en Raapzaad (Brassica rapa), het jaar erna blijven de bermen voornamelijk groen. Het ene jaar zijn er een paar bloemen te vinden in de Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en het jaar erna hangen de takken krom van het gewicht van de bloeiende pluimen. Dit jaar zijn ook andere bloeiende bomen uitzonderlijk: eiken (Quercus), berken (Betula) en beuken (Fagus) hebben sinds 1990 niet zo veel stuifmeel afgegeven. Dit resulteerde de afgelopen weken in auto’s geel van het stof. Ook opvallend dit jaar zijn de Knolboterbloemen (Ranunculus bulbosus).  Met name in de regio Nijmegen, waar de soort geen vreemde is maar nooit overheersend was, staan velden nu opmerkelijk vol met de knolboterbloem (foto), die gemakkelijk te herkennen is aan de teruggeslagen kelkblaadjes en het knolletje aan de voet.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 mei 2016, © Flora van Nederland

Liever op dieet

De tijd van de orchideeën komt er weer aan. In heel Nederland komen soorten van dit bijzondere geslacht voor, maar met name Zuid-Limburg staat bekend om de rijkdom aan zeldzame orchideeënsoorten. Over het algemeen worden orchideeën als zeldzaam of bijzonder beschouwd en dit komt omdat bijna alle soorten de laatste decennia flink onder druk hebben gestaan en nog steeds worden veel orchideeën bedreigd in Nederland. De grote boosdoener is de vermesting. Orchideeën houden doorgaans niet van een teveel aan voedingsstoffen en worden al snel weggeconcurreerd door plantensoorten die goed om kunnen gaan met grote hoeveelheden meststoffen, denk maar aan de Grote brandnetel (Urtica dioica) of Gewone braam (Rubus fruticosus). Het gebuik van kunstmest, intensieve landbouw, maar ook uitlaatgassen en industrie verrijken de Nederlandse bodem continu met stikstoffen en fosfaten en daar hopen deze stoffen zich op. Echter op sommige plekken waar er minder vermesting optreedt, zoals in de kustduinen of op plekken waar de stoffen weinig kans krijgen om zich op te hopen, zoals in de ondiepe kalkrijke bodems van Zuid-Limburg, zijn de omstandigheden perfect voor orchideeën. Op de foto dan ook een prachtige Purperorchis (Orchis purpurea) in het Gerendal. Overigens is de Purperorchis niet overal even purper van kleur, even verderop staat een witte variant in de voedselarme kalkrijke bodem.

Tekst door Nils van Rooijen, foto door Arjan de Jong, 15 mei 2015, © Flora van Nederland

Let op de Wolfsmelk


De Wolfsmelk, oftewel het geslacht Euphorbia, oogt altijd een beetje vreemd. De rare groen-gelige kleur en de schutbladen in de bloeiwijze, een zogenaamd cyathium, doen wat buitenaards aan. Het is dan ook een geslacht dat niet in Nederland maar veel zuidelijker helemaal op z’n plek is. In de Mediterrane vegetatie komen Euphorbia’s volop voor en het geslacht bestaat dan ook uit zo’n 2300 verschillende soorten met uiteenlopende verschijningen. In Nederland komen zo’n 14 soorten voor. Langs de oevers van de rivieren zijn ze zeker niet te missen. Bijvoorbeeld de vrij algemeen voorkomende Heksenmelk (Euphorbia esula) op de foto, komt in grote getale voor op de droge zandduintjes langs de rivieren. De  grote temperatuurverschillen op het droge zand kunnen deze planten gemakkelijk aan. Zoals de onheilspellende naam doet vermoeden, is het een beetje uitkijken met deze planten. Het witte melksap is erg giftig en kan flink irriteren. Dit geldt ook zeker voor andere soorten uit het geslacht waarvan je indezelfde rivierduintjes ook Cipreswolfsmelk (Euphorbia cyparissias) kunt tegenkomen. Laten staan en gewoon bekijken dus. Ook in minder extreme milieu’s zijn Euphorbia‘s, zoals Tuinwolfsmelk (Euphorbia peplus) en Kroontjeskruid (Euphorbia helioscopia) te bewonderen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 10 mei 2016, © Flora van Nederland

Een roze ronde

” In Gelderland kleuren de straten roze. Komend weekeinde bezoekt de Giro d’Italia ons kikkerlandje en de wielrenners zullen de wegen tussen Apeldoorn, Arnhem en Nijmegen onveilig maken. Terwijl ze met een gemiddelde van ruim veertig kilometer per uur langszoefen, zullen de renners waarschijnlijk weinig oog hebben voor de ontluikende flora in de wegbermen. Ook de plantenwereld juicht de Giro immers toe, en dan met name de soorten van het geslacht Geranium. De met fel roze bloemen gesierde planten staan beter bekend onder de naam Ooievaarsbek aangezien de gesnavelde vruchten met “gestrekte nek” overeind staan (in tegenstelling tot de Reigersbek (Erodium cicutarium) met de “gebogen nek”). Geraniums zijn echte graslandsoorten (zoals de Kleine (Geranium pusillum) en de Zachte ooievaarsbek (Geranium molle), maar ze houden zich ook prima in wegbermen. Robertskruid (Geranium robertianum –foto) is helemaal een sterke soort die zich ook gemakkelijk in bossen of tussen straatstenen kan vestigen. En dus ook langs het Giro-parcours. Zo krijgt het wielerfestijn een extra roze tintje.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 2 mei 2016, © Flora van Nederland

Bloesem… maar dan anders

Veel bomen staan nu in prachtig in bloei. De witte bloesem van de geslachten Prunus en Malus sieren de boomgaarden en straten. Maar het is het zeker waard om eens naar minder opvallende bloeiende bomen te kijken. Hoewel mensen er vaak niet bij stil staan zijn bomen ook gewoon bloeiende planten en de bloemen bevatten dan ook dezelfde kenmerken als de bloemen die je bij kruiden zou verwachten. Zeker de loofbomen doen aan die verwachtingen. Een mooi voorbeeld van een sierlijke, maar minder in het oog springende, bloeiwijze is die van de Noorse esdoorn (Acer platanoides). De eenslachtige bloemen zijn helder groen of geel van kleur en komen al voor de bladeren van de boom tevoorschijn. Deze bomen worden vaak in de stad aangeplant omdat ze goed bestand zijn tegen luchtvervuiling. Het hout van deze bomen is zoals die van de sterk gelijkende Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus) van erg goede kwaliteit. Zo goed dat Stradivarius zijn violen deels maakte van het hout van deze Noorse esdoorn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 april 2016, © Flora van Nederland

Witte bermen

De bermen van de snelwegen lijken in dit jaargetijde wel wit geverfd. Duizenden en duizenden witte bloemetjes zijn er te vinden. Deze natuurlijke belijning wordt met name gevormd door Deens lepelblad (Cochlearia danica).Na de verschillende winterse strooibeurten tegen de gladheid, spoelt de pekel uit naar de wegbermen waardoor er daar een zout milieu ontstaat. Deens lepelblad kan hier prima tegen en heeft zich vanuit de kwelders over het Nederlandse wegennet verspreid. Op de foto is het plantje in zijn natuurlijke omgeving te zien, in een zilte kweldervegetatie. De kleine bloemetjes zijn in de kwelders verstopt tussen de sprieterige bladeren van Rood zwenkgras (Festuca rubra) en de jonge blaadjes van de sterk geurende Zeealsem (Artemisia maritima). Overigens kunnen ook in deze begroeiiingen binnenkort enorme hoeveelheden van deze witte bloemetjes te vinden zijn, zoveel dat het soms lijkt alsof er nog wat sneeuw is gevallen. Overigens zijn  kwelders, bijvoorbeeld hier de Schorren op Texel, een  mooiere en veiligere plek om deze plantjes eens van dichterbij te bekijken dan in de wegberm.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 11 april 2016, © Flora van Nederland

Harig

Bij veel (zoog)dieren zijn we het gewend, een dikke vacht. Maar ook planten kunnen flink behaard zijn, zoals bijvoorbeeld de Kluwenhoornbloem (Cerastium glomeratum) op de foto. En net zoals bij dieren gebruiken planten de haren, die veel verschillende vormen kunnen hebben, voor tal van functies. Behaarde stengels en bladeren kunnen we bijvoorbeeld voor zorgen dat de plant minder water verliest op een warme dag. Of juist meer water door het transpiratie-oppervlak te vergroten. Sommige planten gebruiken haren om te klimmen, neem bijvoorbeeld Kleefkruid (Galium aparine) , die tevens haren aan de zaden laat groeien om er zo voor te zorgen dat de zaden zich kunnen verspreiden via de vacht van dieren. Veel composieten gebruiken het haar op de zaden juist om via de wind verspreid te worden, denk maar aan de Paardenbloem (Taraxacum spec.). Andere plantensoorten gebruiken de gevoelige haren weer om mee te voelen. Kleine zonnedauw (Drosera intermedia) voelt bijvoorbeeld of er een insect op de klierharen is geland en krult het blad vervolgens op en vangt zijn prooi. Een harig blad is niet geliefd onder grazers en andere bladeters, dus haren bieden ook nog eens bescherming tegen vraat. Wellicht dat daarom veel jonge bladeren, zoals die van de Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) sterk behaard zijn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 april 2016, © Flora van Nederland

Lentebaantje

De lente komt er aan! Dit weekend wordt er zonnig weer met hoge temperaturen verwacht. Dit is niet alleen goed nieuws voor de mens maar ook voor de bloeiende planten. Net als wij, zullen ook veel insecten naar buiten gelokt worden om op zoek te gaan naar de lentebloeiers. En dit is precies waarom planten bloeien. Met meer of minder opvallende bloemen, geuren en kleuren lokken de planten de insecten. Als het harige insect, zoals deze hommel, is geland op tussen de de meeldraden, zet de plant wat pollen, of stuifmeel, af op het dier, zodat deze het mee kan nemen richting de stempels in andere bloemen en er zo voor kan zorgen dat de planten zich kunnen reproduceren. De Katwilg (Salix vimenalis) op de foto doet dit ook. Zoals te zien is zijn hier echter alleen maar meeldraden te zien. De Katwilg is een tweehuizige plant, dus op deze plant zullen alleen maar mannelijke katjes, de bloemen van de wilgenfamilie, te vinden zijn. Om voort te kunnen planten zal de hommel dus eerst een vrouwelijke katwilg moeten vinden. Gelukkig wordt het dier rijkelijk beloond voor zijn lentebaantje door de aanwezigheid van een nectarklier in de bloemen. Als het geen mooi lenteweer is, is het stormachtige weer van afgelopen weekend ideaal voor de Katwilg. De plant kan namelijk ook prima de pollen laten verspreiden door de wind. Maar een zonnetje is altijd mooi meegenomen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 30 maart 2016, © Flora van Nederland

Ontmoet de Ranonkels

De Ranonkel-familie is een zeer diverse familie onder de bloeiende planten. Hoewel deze voornamelijk wordt geassocieerd met boterbloemen, immers van het geslacht Ranunculus, zal je Ranonkels veel vaker tegenkomen. De gelijkenis met de gele bloemen van de boterbloemen (bijvoorbeeld de Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), is zelfs vaak ver te zoeken. De bloemen van Thalictrum (Ruit) zijn prachtige subtiele bloemetjes die zeer eenvoudig zijn. Kijk bijvoorbeeld naar de bloemen van de Poelruit (Thalictrum flavum).  De bloemen van de Akelei (Aquilegia) zijn het tegenovergestelde, de opvallende kleuren en de enorme sporen van de bloemen doen bijna denken aan Jugendstil-creaties uit het begin van de 20e eeuw. Momenteel zijn er in het vroege voorjaar ook al tal van opvallende Ranonkels te vinden. De Winterakoniet (Eranthis hyemalis) is ondertussen bijna uitgebloeid maar Gewoon speenkruid (Ficaria verna) is nog op veel plekken te vinden. Ook de sneeuwwitte Bosanemoon (Anemone nemorosa, – foto) bloeit nog tussen de bomen in tal van bossen in Nederland. Zo sieren de Ranonkels het gehele jaar door de Nederlandse flora.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 21 maart 2016, © Flora van Nederland

Het eerste zonnetje

Bladeren worden gebruikt om energie op te wekken. Als een soort zonnecollectoren vangen planten het zonlicht op om de energie van het licht om te zetten in suikers die als weer energievoorraad voor de plant dienen door middel van het bekende proces van de fotosynthese. De meeste soorten zullen er dan ook voor zorgen dat ze eerst energievoorraden aanleggen door groene bladeren te laten groeien, voordat ze hun energie steken in andere aangelegenheden zoals het produceren van bloemen. Maar er zijn natuurlijk uitzonderingen. Sommige plantensoorten bloeien eerst voordat ze bladeren laten groeien. Denk maar aan de Sleedoorn (Prunus spinosa). Maar ook lager bij de grond kom je alleenstaande bloemen tegen zonder duidelijk herkenbare bladeren. Klein hoefblad (Tussilago farfara) bijvoorbeeld. De opvallende gele composieten staan meestal op barre of verstoorde terreinen en vallen hierdoor extra op in het eerste zonnetje van het jaar. Als je beter kijkt zie dat op de bloemstelen, schubvormige bladeren zitten die ook licht kunnen omzetten in energie. Rondom de bloemen zijn echter ook al de opkomende groene bladeren te zien waarmee de plant na de bloei suikers kan produceren die het mogelijk maken om aan het eind van volgende winter weer te bloeien.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 14 maart 2016, © Flora van Nederland

Voor op schema

De natuur loopt anderhalve maand voor op schema. Dit berichtte de landelijke media gisteren, en inderdaad, als je tussen de regendruppels door goed om je heen kijkt, zie al overal al de eerste voortekenen van de lente. De Winterakonieten (Eranthis hyemalis) en de Gewone sneeuwklokjes (Galanthus nivalis) staan al een tijdje te bloeien en ze krijgen nu bijval van de Krokussen (Crocus), Sterhyacinthen (Scilla) en Narcissen. Maar nog opvallender zijn de Sleedoorn (Prunus spinosa) en de Wilgen (Salix, spec. foto: Salix caprea) die al beginnen te bloeien.  Hoewel we de bloemen van deze planten pas in maart verwachten, zijn ze nu al veel te zien. Opvallend zijn de verschillen tussen plekken. In de buurt van steden staat de Sleedoorn vaak al volop te bloeien en is de struik al van verre te zien. Echter buiten de stad, zijn het vaak pas enkele bloemetjes die open staan. Die paar graden temperatuurverschil tussen de steden en het platteland maken hierbij wellicht het verschil. Nu is het wachten op een zonnige dag voordat we ook de bestuivers weer horen zoemen. En dan gaat het pas echt hard.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 8 februari 2016, © Flora van Nederland

Terug naar zee

Een van de meest bijzondere plekken waar bloeiende planten groeien is misschien wel net buiten de kust. Het zoute zeewater is een ongelooflijk moeilijke plek voor planten om te groeien. Kustgebonden soorten als Langarig Zeekraal (Salicornia procumbens) en Schorrezoutgras (Triglochin maritima) zijn al voorzien van tal van aanpassingen om met het zoute water in de kwelders om te gaan. Echt ín het zoute water groeien echter alleen planten uit de Zeegrassen-familie (Zosteraceae). Pas op, het het zijn geen grassen maar een familie van soorten die de stromingen, het onderdompelen en het zout kunnen weerstaan. Wetenschappers hebben onlangs het genoom van Groot zeegras (Zostera marinaontrafeld en konden zo de evolutie van deze plant terugrekenen. Het blijkt nu bewezen dat deze planten zich uit landplanten hebben ontwikkeld en zich hebben gespecialiseerd in het leven in zeewater. Hierbij zijn de planten veel genen verloren die gewone landplanten wel hebben. Daarentegen hebben de planten ook veel nieuwe genen gekregen, die ze geschikt maakt voor het mariene leven. Op de foto staat het aan Groot zeegras verwante Klein zeegras (Zostera noltei), dat bij eb droogvalt op het wad.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 28 januari 2016, © Flora van Nederland

Koud-Warm

Nadat 2015 werd afgesloten met de warmste, en waarschijnlijk groenste december ooit gemeten, begint het jaar 2016 met een flinke tweedeling. In het noorden liggen de temperaturen al dagen onder nul en kan er nu, in plaats van tussen de bevroren oevers, nu tussen de bevroren wegbermen geschaatst worden. In het zuiden  zet het zachte weer door. De eerste lentebloeiers zoals Krokussen (Crocus spec.)  en Narcissen (Narcissus spec.) zijn al gesignaleerd en ook de knoppen van veel bomen zijn dikker dan normaal. Veel andere voorjaarsbloeiers laten ook activiteit zien en de bolgewassen zijn al aan het uitlopen. De eerste jonge scheuten van het Lenteklokje (Leucojum vernum – foto) steken al boven het pasgevallen bladerdek uit. Maar er zijn nog steeds tal van laatbloeiers uit 2015 te zien. Zo bloeit de Wilde Kamperfoelie (Lonicera periclymenum), een echte zomerbloeier nog her en der. Voor de laatbloeiers zal het in noord-Nederland een stuk moeilijker worden, nu de fragiele bloemdekbladen zijn bevroren. Wellicht dat de meteorologische tweedeling ook terug te zien zal zijn in de bloeiende planten van Nederland!

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 januari 2016, © Flora van Nederland

Witte Kers(t)

De kans op een witte Kerst neemt alsmaar af. Het ene na het andere temperatuurrecord wordt momenteel verbroken en dat is ook aan de planten te zien. Sommige soorten blijven doorbloeien door de afwezigheid van de vorst, denk bijvoorbeeld aan de vele rozen die nog in bloei staan. Maar er zijn ook al soorten die al een voorproefje nemen van het nieuwe seizoen. In Berlijn gaan de bewoners echter wél een witte Kerst tegemoet. Na de val van de Muur heeft de stad talloze kersenbomen cadeau gekregen van Japan. Deze bomen staan nu allemaal in bloei, waardoor er een deken van witte kersenbloesem over de Duitse hoofdstad ligt. Door de hoge temperaturen, van meer dan 5 graden boven het gemiddelde, waarbij waarschijnlijk ook nog het effect van het vele licht in de stad een rol speelt, zijn de altijd al vroeg bloeiende bomen gaan bloeien. Ook in de Nederlandse steden staan er al kersen in bloei. Het gaat hier vooral om Japanse sierkersen (Prunus serratula), maar ook de wilde familieleden hebben al dikke knoppen. Met name in de warme en lichte tuinen en plantsoenen in de steden. Dus het is slechts wachten op bijvoorbeeld de eerste verwarde Sleedoorn (Prunus spinosa – foto) om de lente van 2016 aan te kondigen.

Hele fijne feestdagen en een groen, groeiend en bloeiend 2016!

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 24 december 2015, © Flora van Nederland

 

Doorzetters

Australische wetenschappers berichtten onlangs over een gras dat, nadat deze geheel verdroogd was in de verzengende Australische hitte, weer tot leven leek te komen. De grassoort Tripogon loliiformis ontrekt echter tijdes droogte bijna al het water uit de bladeren om deze te beschermen en ziet er zodoende als dood uit. Ook worden suikers onttrokken en opgeslagen om later weer gebruikt te worden. Na de eerste regenval ‘pompt’ het gras zijn bladeren weer vol en ziet het er binnen afzienbare tijd weer uit als een frisgroene graspol. In Nederland komt dit gras niet voor, maar ook hier zijn de grassen echte doorzetters die allerhande stressvolle situaties aankunnen door speciale aanpassingen. Voorbeelden zijn Helm (Ammophila arenaria, foto) die met zijn diepe wortels het droge duinzand trotseert. Of  Engels slijkgras (Spartina anglica)  dat actief zout ‘zweet’ om uitdroging door het zoute zeewater te voorkomen. En zelfs het doodnormale Straatgras (Poa annua) kan met slechts een beetje regenwater het zware leven tussen de straatstenen prima aan.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 8 december 2015, © Flora van Nederland

Laatbloeiers

Deze maand was de op één na warmste november ooit gemeten. Hoewel er vaak wordt gedacht dat hoge temperaturen er voor zorgen dat planten langer kunnen bloeien geldt dit niet voor alle soorten. De meeste soorten stemmen hun bloei af op andere seizoenale verschijnselen waarbij lichtduur erg belangrijk is… en tevens onafhankelijk is van de temperatuur. Toch zijn er tal van soorten die ook doorbloeien tot ver in het najaar of zelfs het jaar rond in bloei staan. Omdat de vorst planten fysiek kan beschadigen, kan het ontbreken van temperaturen onder het vriespunt de bloeiperiode ook flink rekken. Op de foto staat een recente waarneming van Gewone engelwortel (Angelica sylvestris), tevens een langbloeiende soort die vaak te vinden is in lemige ruigten en natte bossen. De grote verschijning en grote bloeischermen, die doen denken aan die van de Gewone Berenklauw (Heracleum sphondylium), maken dat de de plant extra in het oog springt in november.

Tekst door Nils van Rooijen, foto door Arjan de Jong, 27 november 2015, © Flora van Nederland

Gewoon op een muurtje

De meest bijzondere soorten groeien op de raarste plekken. Dit is natuurlijk eerder regel dan uitzondering, maar heel soms kom je hele bijzondere soorten tegen op hele normale plekken. Bijvoorbeeld, de Schubvarens (Asplenium ceterach) op een oud schoolmuurtje in Nijmegen-Oost. Gewoon zo maar in een doodnormale straat, waren de omstandigheden precies goed: niet te voedselrijk, licht beschaduwd, niet te vochtig. Zo’n 25 planten zijn er ontdekt en dat is bijzonder. Schubvarens groeien maar op ongeveer 20 plekken in Nederland en laat deze plek nu uitgerekend een bouwlocatie zijn. De bouwplannen zijn aangepast om de planten te redden en het muurtje wordt deels verplaatst. Echter ziet plantenbioloog Baudewijn Odé het somber in, zo vertelt hij aan De Gelderlander. Je hoeft immers maar een klein beetje te veranderen in de omgeving van de schubvaren en de omstandigheden zijn niet meer precies goed. Het is dus maar hopen dat de Schubvaren stand blijft houden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 november 2015, © Flora van Nederland

De Atacama staat in bloei. Deze woestijn in het noorden van Chili is voornamelijk paars gekleurd door de bloemen van zo’n tweehonderd soorten waarvan je een aantal weken geleden niet zou denken dat ze aanwezig waren in het gortdroge kale landschap. Een zeldzame hoeveelheid regen, aan land gebracht door de orkaan Patricia, was echter voldoende om de langlevende zaden in de bodem tot ontkieming te drijven. In Nederland lijkt droogte doorgaans geen groot probleem voor inheemse soorten. Maar toch zijn er tal van soorten die het maar met weinig vocht moeten doen. Bijvoorbeeld in het kale zand van de duinen en zandverstuivingen, op gebroken asfalt of tussen de keien langs een spoorweg. Het water zakt snel weg en de temperaturen lopen flink uiteen. Kleine vetplanten zoals Muurpeper (Sedum acre) of Tripmadam (Sedum rupestre – foto) kunnen het beetje vocht dat aanwezig is opslaan in hun dikke succulente blaadjes en tevens zorgen ze er voor dat ze maar weinig water verliezen door verdamping. Als ze eenmaal bloeien veranderen deze soorten ook de Nederlandse ‘woestijnen’ in bloemenzeetjes.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 2 november 2015, © Flora van Nederland

Even ruiken

Planten herkennen is niet altijd even gemakkelijk en zonder loep of zakflora is het soms bijna onmogelijk om soorten te onderscheiden. Het helpt dan ook vaak om al je zintuigen in te zetten om gemakkelijk tot een soort te komen. Je neus is misschien wel een van de belangrijkst hulpmiddelen bij het planetn herkennen. Veel soorten hebben hele typische geuren terwijl gelijkende soorten deze niet hebben. Denk maar aan Echte kamille (Matricaria chamomilla) en Reukloze kamille (Tripleurospermum inodorum). Veel kruiden, waaronder veel lipbloemen, hebben tevens een sterke geur, van de frisse geur van Watermunt (Mentha aquatica) tot de zware lucht van Bosandoorn (Stachys sylvatica). Sommige soorten ruiken niet eens naar bloemetjes. Op de foto is de Welriekende ganzenvoet (Chenopodium ambrosioides) afgebeeld, die te vinden is in het kal zand van de rivierstrandjes. Wrijf de blaadjes eens goed door je handen en ruik. Welriekend is eigenlijk niet een goede naam, maar de soort riekt zeker. Naar terpentine.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 16 oktober 2015, © Flora van Nederland

Schatgraver

Hoewel de bomen langzaam beginnen te verkleuren, staan er nog veel planten in bloei. Onder de late zomerbloeiers zijn ook de Guldenroedes te vinden. De Canadese guldenroede (Solidago canadensis), die in de volle zomer bloeit en de iets later bloeiende Late guldenroede (Solidago gigantea) zijn beide neofyten oorspronkelijk afkomstig uit Noord-Amerika en vrij recent in ons land binnengekomen. Hier doen ze het uitzonderlijk goed en kunnen grote oppervlakten bedekken. De Echte guldenroede (Solidago virgaurea) is de inheemse soort en een stuk zeldzamer. De goudgele bloemhoofdjes zijn de logische naamgever voor deze plant die in de overlevering vaak groeit op plekken waar schatten begraven liggen. Het lijkt er op dat ons land in de laatste jaren flink rijker geworden moet zijn. De Echte guldenroede is namelijk sterk in aantallen aan het afnemen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 29 september 2015, © Flora van Nederland

Langs de waterkant

Langs de oevers van riviertjes, beken, sloten en stilstaande waterkanten is het vaak mooie soorten spotten. Vaak zijn er bijzondere soorten te vinden zoals Zwanenbloem (Butomus umbellatus), maar toch zijn ook de algemene soorten een kijkje van dichtbij waard. Een van de meer algemene soorten is Koninginnekruid (Eupatorium cannabium). Deze plant uit de composietenfamilie groeit met name op plaatsen waar veel voedingstoffen in de grond zitten en langs waterkanten wil organisch materiaal, dat vol met voedingstoffen zit, zich graag ophopen. Koninginnekruid heeft in deze omstandigheden dan ook veel concurrentie van andere soorten zoals bijvoorbeeld Riet (Phragmites australis) en moet ook snel de hoogte ingaan om voldoende licht te krijgen. Een andere naam voor Koninginnekruid is leverkruid. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de gifstoffen in de plant die bij hoge doses de lever aantasten. Nu bloeien de opvallende bloemen en kleuren de waterkanten paars. Koninginnekruid trekt vlinders en bijen aan voor de bestuiving.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 augustus 2015, © Flora van Nederland

Tragiek in het veen

Op moeilijk bereikbare plaatsen kom je vaak de mooiste soorten tegen. Neem bijvoorbeeld de hoogvenen van ons land. Eerder zagen we al dat deze plekken lastig te bewandelen waren, het is immers de plek waar Beenbreek (Narthecium ossifragum) voorkomt. dat schoonheid en gevaar vaak naast elkaar liggen bewijst hetgeen we in het veen vinden. Eenmaal de moerassige bodem overwonnen kun je namelijke de prachtige bloemen van Teer guichelheil (Anagallis tenella) aantreffen. Naast de mooie tere roze bloemen is ook de naam te bewonderen. Guichelheil. De naam van dit geslacht duidt op de vermeende kracht van dit plantje om gekheid en melancholie, ofwel guichel, te verdrijven. De wetenschappelijke naamgever Linnaeus verwerkte dit ook in de geslachtsnaam Anagallis, afkomstig van de Griekse woorden voor ‘Ik lach’. Het lachen vergaat echter voor de bezoekers van de andere bijzondere soort hier op de foto. Het vleesetende Vetblad (Pinguicula vulgaris). De plant met dikke stevige bladeren en donker paarse bloemen lokt met zoetige stoffen insecten naar zich toe. Op de bladeren blijven de beestjes kleven in het suikerige goedje. In de zoetigheid zitten echter ook enzymen verborgen die de slachtoffers langzaam verteren. Zo komt Vetblad aan extra voedingstoffen in het voedselarme milieu. En Teer guichelheil kijkt lachend toe.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 augustus 2015, © Flora van Nederland

Afgeknabbeld

Gentianen (Gentiana) staan net als de Korenbloem (Centaurea cyanus) bekend om hun prachtige kleur blauw. Het diepe gentiaanblauw valt op tussen de omringende vegetatie. Toch is de kans dat je de soorten van dit geslacht tegenkomt in Nederland niet groot, ze zijn heel zeldzaam. En als de plant er al staat, zal het vaak zonder bloem zijn. De verse bloemknoppen van de gentianen zijn zeer in trek bij allerhande grazers. De Kruisbladgentiaan (Gentiana cruciata) op de foto, staat voornamelijk in de Zuid-Hollandse duinen. De bloemknoppen worden meestal vóór het ontluiken al door de talrijke konijnen  afgeknabbeld. Voor de plant zelf zal dit geen probleem zijn, echter kan de plant na het afvreten geen zaad meer zetten, waardoor de voortplanting en verspreiding van de Kruisbladgentiaan wordt belemmerd. Konijnen (maar ook andere grotere grazers) zijn vaak erg nauwkeurig en er worden dan ook nauwelijks planten overgeslagen. Gelukkig blijft er zo nu en dan een staan die de prachtige bloemen kan laten groeien. Gelukkig is de soort ook goed te herkennen zonder bloemen, Kruisbladgentiaan is gemakkelijk te herkennen aan de kruisgewijze groei van de bladeren, zoals de naam al aangeeft. Maar mét bloem zijn ze toch nog net wat opvallender. Ook voor konijnen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 7 juli 2015, © Flora van Nederland

Akkerschone

Akkers zijn vaak prachtige plekken om soorten te ontdekken. Probeer dan vooral akkertjes te bezoeken die op een natuurlijke manier worden beboerd. Landbouwgewassen en een overdaad aan meststoffen zullen de mooie soorten immers weinig goeds doen. Veel akkerplanten hebben prachtige kleuren. Het bekendste voorbeeld is natuurlijk Korenbloem (Centaurea cyanus) met een heldere diepblauwe kleur. Een ander voorbeeld van een zeldzame akkerschone is Bolderik (Agrostemma githago). De fel roze/paarse bloemen steken scherp af tegen de achtergrond van de stengels van bijvoorbeeld Rogge (Secale cereale). De lange slanke Bolderik is zelf niet sterk genoeg om rechtop te staan en leunt dan ook op de lange stengels, waarmee akkers ideaal zijn voor de soort. Hoewel de plant tussen te consumeren gewassen staat is de plant zelf niet te eten. Sterker nog, Bolderik is zeer giftig. Als het zwarte zaad tusen de geoogste granen terecht komt en vervolgens mee wordt vermalen kan dit leiden tot meelvergiftiging. Helaas is dit één van de redenen dat de plant nu zeer zeldzaam is geworden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 29 juni 2015, © Flora van Nederland

Miniem

In de buurt van de trapgaten waar we de Klimopwaterranonkel (Ranunculus hederaceus) zouden kunnen vinden, staat nog een bijzondere ranonkelachtige. Hoewel de karakterestieke groeiplaats van deze soort in Nederland heel algemeen is, de ingangen van vochtige weilanden waar ook algemene tretsoorten als Schijfkamille (Matricaria discoidea) en Gewoon varkensgras (Polygonum aviculare) voorkomen, is deze soort vrij zeldzaam. De Muizenstaart (Myosurus minimus). Waarom het plantje zo heet is voor de hand liggend. De uitgegroeide bloembodem lijkt inderdaad op de dunne lange staart van een muis. Ergens doet het minieme plantje ook denken aan de bloeiwijze van de Grote weegbree (Plantago major). Maar vergis je niet, het is dus een Ranonkelachtige en aan de basis van de bloembodem van Muizenstaart zal je vijf kroonblaadjes vinden, net als bij andere Ranonkelachtige zoals Boterbloemen (Ranunculus spec.).

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 19 juni 2015, © Flora van Nederland

In een trapgat

In waterrijk Nederland zijn er volop water- en moerasplanten te vinden. In het water van sloten, kanalen, beekjes en vaarten zijn dan ook talloze soorten van onder andere Kroos (neem bijvoorbeeld Klein kroos (Lemna minor)) of  Fonteinkruiden (Potamogeton) te vinden. Deze vaak (deels) drijvende soorten hebben een echte waterkolom nodig. Sommige water- en oeversoorten hebben echter niet veel water nodig om te kunnen groeien. Soms zijn trapgaten van vee in natte weilanden al genoeg. De pootafdrukken lopen tijdelijk vol met water om snel weer op te drogen. Toch is dit genoeg voor enkele soorten om te kunnen groeien. Denk maar aan Penningkruid (Lysimachia nummuralia) of bijvoorbeeld de hier  afgebeelde Klimopwaterranonkel (Ranunculus hederaceus). De Waterranonkels danken hun naam aan de kikker. Het Griekse woord voor kikker, rana, staat aan de basis van het geslacht Ranunculus waaronder ook Boterbloemen vallen. De opvallende bloemen zijn vaak te vinden in vochtige weilanden, waar de kikkers tussen het gras zitten. En in de volgelopen trapgaten dus de Klimopwaterranonkel met kleine witte bloempjes en de bladen die erg op die van Klimop (Hedera helix) lijken.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 15 juni 2015, © Flora van Nederland

Duizend knopen

Persicaria oftewel Duizendknopen (het geslacht Persicaria valt onder de familie van Polygonaceae) zijn bijna overal te vinden. Zeker waar de bodem een beetje is verstoord zijn de planten uit dit geslacht al snel te vinden. Duizendknopen zoals Perzikkruid (Persicara maculosa) gebruiken wortelstokken om zich klonaal voort te planten maar zeker ook om zich in barre omstandigheden te handhaven. Met het ondergrondse netwerk van vaten kan de plant andere ‘individueën’ (of spreken we hier van maar één klonaal individu?), in het netwerk in stand houden bij een tekort aan water of licht. Doordat de planten zo stressbestendig zijn, denk maar aan het verwante en altijd altijd vertrapte Gewoon varkensgras (Polygonum aviculare), zijn ze ook moeilijk in bedwang te houden als ze er eenmaal staan. Sommige soorten kunnen zelfs al plaag worden ervaren. Op de foto staat Adderwortel (Persicaria bistorta). Deze soort is misschien de best gewaardeerde Duizendknoop, met grote opvallende perzikkleurige bloeiwijze. De kronkelige stengel van deze zeldzame soort kronkelt als een adder en is vaak in bossige gebieden te vinden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 9 juni 2015, © Flora van Nederland

Klavers

Veel plantensoorten in Nederland dragen de naam ‘klaver’. Hoewel geslachten als Honingklaver (Melilotus), Rolklaver (Lotus) en Rupsklaver (Medicago) met hun gedeelde blaadjes en vlinderbloemen er op lijken, is het geslacht Trifolium toch de échte Klaver. Alleen al van dit vlinderbloemige geslacht zijn er in Nederland zo’n 16 soorten te vinden. De meest voorkomende soorten zijn Witte klaver (Trifolium repens) en Rode klaver (Trifolium pratense) die in bijna elk grasland en en elke berm in het land te vinden zijn. Als je even op de knieën gaat zitten zijn de kleine gele bloemhoofdjes van Kleine klaver (Trifolium dubium) ook vaak te vinden. Maar er zijn veel meer soorten die een stuk zeldzamer zijn. Eén daarvan is bijvoorbeeld de Onderaardse klaver (Trifolium subterraneum, –foto) een klaversoort die voornamelijk in het duingrasland van Zeeland voorkomt. Opvallend aan deze soort is dat de plant zelf de eigen zaden plant. Na de bloei buigt de bloeisteel naar beneden en drukt de plant de zaden tot zo’n twee centimeter de grond in. Onder de grond rijpen de peulvruchtjes tot ze kunnen ontkiemen. Een strategie die we meer zien bij vlinderbloemigen (Fabaceae). De Pinda (Arachis hypogaea) bijvoorbeeld.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 01 juni 2015, © Flora van Nederland

Orchideeëntijd

Mei en juni zijn de orchideeënmaanden bij uitstek. Een groot deel van de orchideeën in Nederland beginnen nu te bloeien en de Harlekijn (Anacamptis morio) is al bijna klaar met de bloeiperiode. Het is echter altijd flink zoeken naar deze vaak spectaculair bloeiende planten. De meeste soorten zijn immers relatief zeldzaam. Dit komt omdat orchideeën zeer kieskeurig zijn. Alles in hun omgeving moet kloppen om te kunnen groeien. Het meest essentieel zijn de schimmels in de bodem. De meeste soorten zijn gebonden aan specifieke soorten schimmels die tussen de wortels van de plant groeien, maar niet overal aanwezig zijn. De orchidee gaat met deze zogenaamde mycorrhiza een specifiek symbiose aan, waarbij de schimmel de plant helpt om aan voedingstoffen te komen. Op de doorgaans schrale gronden waar orchideeën vaak bloeien, zoals kalkgraslanden, is dit vaak ook geen overbodige luxe. Op de foto staat de Poppenorchis, een zeer zeldzame soort die alleen hier en daar in het zuiden van het land te vinden is. Kijkend naar de bloemen, wordt het al snel duidelijk waar om de plant Poppenorchis heet. De bloemen zien er uit als kleine mannetjes. In andere talen wordt hier ook naar gerefereerd, met in het bijzonder de wetenschappelijke naam: Orchis anthropohora. De ‘mens dragende orchis’.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 21 mei 2015, © Flora van Nederland

Appel

Waar het afgelopen week over een figuurlijke appel ging, bloeien nu ook de echte appelbomen.

Hoewel en supermarkten vol liggen met appels, is de Wilde appel (Malus sylvestris) een relatief zeldzame soort geworden in onze loofbossen. Op verspreidingskaarten is de boom nog overal in Nederland vertegenwoordigd, maar het betreft hier vaak kruisingen met de appelboom die we kennen van de boomgaarden (Malus domestica). De stam van de wilde appel wordt vaak als onderstam gebruikt voor de ‘supermarkt-appel’ die oorspronkelijk uit Azië afkomstig is. Toch gaat het kweken van appels al heel ver terug. Zo’n 6.000 jaar geleden werden er al appels verbouwd en door kruisingen steeg het aantal variaties enorm. Elke streek, nee, elk gehucht in Nederland kende tot een eeuw geleden haar eigen appelrassen met enorm veel verschillende kleuren, vormen en smaken. De Wilde appel is ook goed te eten en te verwerken tot gelei, verjus en Calvados. Maar nu eerst maar genieten van de bloesem.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 18 mei 2015, © Flora van Nederland

Pestbes

Planten die op een bosbodem staan doen het vaak erg goed. Zo goed dat ze grote oppervlakten van de bosgrond kunnen bedekken. In het vroege voorjaar zagen we dit gebeuren bij de Bosanemoon (Anemone nemorosa) en afgelopen week roken we de geur van Daslook (Allium ursinum). Een andere bodembedekker die nu staat te bloeien is de Eenbes (Paris quadrifolia). Deze in het oog springende soort is relatief zeldzaam en is te vinden in de matig voedselrijke en vochtige bossen in het zuiden van Nederland. Na de bloei ontwikkelt zich een enkele bes omgeven door vier grote bladeren. Het verhaal gaat dat de bes de twistappel uit de Griekse mythologie voorstelt. Op de appel (overigens waarschijnlijk een gouden variant uit het geslacht Malus) stond “Voor de schoonste” geschreven, waarna de godinnen Hera, Athena en Aphrodite ruzie kregen over wie de appel toekwam. Het was aan kroonprins Paris van Troje de taak om de ruzie te beslechten en de appel te overhandigen aan ‘de schoonste’. Nadat Aphrodite hem de mooiste vrouw ter wereld beloofde, overhandigde Paris haar de appel. Een keuze die uiteindelijk zou leiden tot de Trojaanse oorlog en de ondergang van Paris, zijn familie en zijn stad. Ook de de simpele bes van Paris quadrifolia kan leiden tot ongeluk. Eenbes is zeer giftig, maar werd lange tijd gebruikt in de homeopathie en om besmettelijke ziekten af te weren. Vandaar een tweede naam: Pestbes.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 8 mei 2015, © Flora van Nederla

Geurig

Planten en geuren horen bij elkaar. Al eeuwen worden de geurstoffen van planten gebruikt om het eten, het huis of jezelf beter te laten ruiken. Planten geuren ook niet voor niets. De geurstoffen van planten zijn chemische verbindingen die we als mens slechts voor een deel kunnen waarnemen. Maar veel diersoorten zijn er veel gevoeliger voor. Door deze vluchtige stoffen uit te scheiden, kunnen planten bestuivers lokken of dieren afschrikken. Soms zitten er in de geurstoffen ook chemische signaalstoffen waarmee de planten met elkaar kunnen communiceren als er bijvoorbeeld gevaar dreigt. Meestal zijn de geuren van planten heel subtiel en zal je ze niet snel ruiken. Andere planten, zoals bijvoorbeeld de Wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) geuren alleen ’s avonds om nachtvlinders aan te trekken. Weer andere soorten geuren heel sterk. Een sterkriekend voorbeeld, uit de keuken, is de Uien-familie (Allium). Loop nu over een met Daslook (Allium ursinium) begroeide bosbodem en de uiengeur zal zeer sterk te ruiken zijn. Maar probeer door de tranende ogen wel de prachtige witte bloemen eens te bekijken.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 3 mei 2015, © Flora van Nederland

Rots

Als je een voorstelling van het Nederlandse landschap maakt, dan kom je vaak uit op een beschrijving van een vlak en vochtig land. Daarbij horen dan ook plantensoorten die goed gedijen in het veen, langs een sloot of in de uiterwaard. Toch heeft Nederland ook een rotsflora. En deze strekt zich verder uit dan alleen Zuid-Limburg. Voor planten maakt het immers niets uit of een rots bestaat uit een natuurlijk stuk steen of gebouw van een vergelijkbaar materiaal. De steden moeten dan ook gezien worden als de rotsige stukken van Nederland. Vooral tegen oude muren aan, weten planten zich goed te handhaven. Muurflora bestaat uit een groot aantal soorten. Veel soorten zijn goed aangepast aan de grote temperatuurverschillen, bijvoorbeeld Muurpeper (Sedum acre), of zijn goede verticale groeiers, bijvoorbeeld Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis). Ook bieden muren vaak plek aan zeldzame soorten. Bijvoorbeeld de Schubvaren (Asplenium ceterach). Dit varentje groeit, in tegenstelling tot veel varens, graag in de volle zon. Op deze warme plekken is het soms moeilijk voor de plant om voldoende water te krijgen. De varen rolt in zo’n geval de bladeren op en oogt dan ook vaak wat dor. Maar met een klein beetje vocht weet de varen zich prima te redden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 28 april 2015, © Flora van Nederland

De kleinste

Het allerkleinste bloempje. Dat record wordt in Nederland toegeschreven aan het Mosbloempje (Crassula tillaea). Hoewel dit plantje geen mos is, het heeft immers bloemen, blaadjes en een vatenstelsel, is het niet raar dat de naam van het plantje verwijst naar mos. De kruipende takjes van dit vetplantje lijken inderdaad veel op mos, zeker vanaf ooghoogte bekeken. Dit kleine plantje bedekt vaak zandige bodems, die, zeker met dit warme weer, snel uitdrogen. Vetplanten zoals Sedum, waaronder Muurpeper (Sedum acre) en dus ook Crassula’s kunnen door hun aangepaste stofwisseling goed tegen grote temperatuur- en vochtverschillen in pioniersystemen. Toch kom je het Mosbloempje maar weinig tegen. En als je de zeer zeldzame soort ziet staan, juich dan niet te hard, de kans is groot dat je op een begraafplaats staat.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 21 april 2015, © Flora van Nederland

Katjes

Bloeiwijzen kunnen verschillende benamingen hebben. Pluimen, aren, schermen en trossen zijn hier voorbeelden van. Het woord ‘katje’ is echter wel een van de meest opvallende. De gelijkenis van deze ogenschijnlijk fluweelzachte bloeiwijze met de vacht van een kat heeft tot deze benaming geleid. In de 16e eeuw beschreef Rembert Dodoens, auteur van één van de eerste Nederlandse Flora’s, een zogenaamd Kruydtboeck, de bloeiwijze van Hazelaars (Corylus), Berken (Betula) en Wilgen (Salix) als “gelijcke cattensteertkens.” Kattenstaarten dus. Katjes bestaan doorgaans uit eenslachtige bloemen van óf het mannelijke óf het vrouwelijke geslacht. Sommige soorten, zoals de Gewone Hazelaar (Corylus avellana), hebben alleen mannelijke katjes en zijn de vrouwelijke bloemen minder opvallend. De lengte van de katjes zorgt ervoor dat de bloemen bereikbaar zijn voor de wind, waardoor bestuiving gemakkelijk gemaakt wordt. Maar ook voor insecten zijn de opvallende bloemen aantrekkelijk. – foto: Boswilg (Salix caprea))

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 14 april 2015, © Flora van Nederland

Kuch

Met wapperende handen de sigarettenrook van de roker naast je wegwuiven en zo proberen we het ‘meeroken’ te voorkomen. Deze week publiceerde Duitse wetenschappers dat ook planten ‘meeroken’. Een plant zal, als deze in de buurt van een rokende sigaret staat, de nicotine opnemen via de bladeren en dit opslaan in het weefsel. Door het vele gebruik van nicotine in de landbouw werd er verwacht dat bestrijdingsmiddelen de oorzaak waren van het verhoogde nicotine niveau in planten op en rondom akkers. Maar nadat het gebruik van nicotine werd verboden door de Europese Unie, bleef men relatief veel nicotine in de planten vinden. De schadelijke stof moest dus ergens anders vandaan komen. Uit experimenten met pepermunt (Mentha piperita), uit hetzelfde geslacht als onze Watermunt (Mentha aquatica), bleek dat planten ook nicotine uit de lucht kunnen opnemen, net zoals onze longen. Verklaart dit misschien de vlekken op de bladeren van het nu bloeiende Gevlekt longkruid (Pulmonaria officinalis, – foto)?

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 11 april 2015, © Flora van Nederland

Primula’s

De Sleutelbloem (Primula) is een publiekslieveling. In het vroege voorjaar stunten de tuincentra met de verkoop van Primula’s in alle kleuren van de regenboog, van donkerpaars tot knalroze. Maar ook in het wild zijn Primula’s, -‘de eerst bloeienden’-, te vinden. De Slanke sleutelbloem (Primula elatior), met de bloemen hoog op een stengel, is het meest te vinden, maar dan nog vooral in het zuiden van het land. Zeldzamere soorten als de Stengelloze sleutelbloem (Primula vulgaris) en de Gulden sleutelbloem (Primula veris) vergen nog wat extra geluk tijdens het grasduinen, maar zijn wel op meer plekken te vinden. Bijvoorbeeld de duinen. Hoewel de eerste twee een zachtgele kleur hebben, verdient de Gulden sleutelbloem haar naam door de diepgele kleur van de bloemen. In het zuiden van het land wordt de sleutelbloem ook wel de ´Koekenbloem´ genoemd vanwege het gebruik van de bloem in een aantal zoete gerechten. Echter is de plant niet zo maar te eten en kan zelfs flink giftig zijn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 8 april 2015, © Flora van Nederland

Achter het muurtje

Een voorjaarsstorm, grijze luchten en lage temperaturen. Het begin van het voorjaar van 2015 lijkt wat achter te lopen op dat van vorig jaar. De schaarse momenten van zon en warmte zijn vaak net genoeg om de voorjaarsplanten te doen opbloeien. Op beschutte plekken tegen muurtjes, opgewarmd door de prille zon, zijn al tal van bloeiende soorten te ontdekken. Veelal zijn dit soorten van de wat voedselrijkere of vochtige bodem. Op zulke beschutte plekken willen ook water en voedingsstoffen zich immers ophopen. Hier kom je nu al bloeiende soorten tegen als Madeliefje (Bellis perennis), Vroegeling (Erophila verna), Kleine veldkers (Cardamine hirsuta), Kleine klaver (Trifolium dubium), Herderstasje (Capsella bursa-pastoris), Klimopereprijs (Veronica hederifolia), Paarse dovenetel (Lamium purpureum) en Grote ereprijs (Veronica persica), zoals hier op de foto. Het zijn veelal zeer algemene soorten, maar ze vormen een mooie start voor de plantenjacht in april.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 2 april 2015, © Flora van Nederland

Langs het water

Wie aan de uiterwaarden denkt, zal al gauw aan de buitendijkse weilanden denken. Ogenschijnlijk kaal grasland met aan de waterkant kaal zand. Toch is het overstromingsgebied van een rivier uitermate geschikt voor de groei van bomen. Met name snelgroeiende bomen zoals Wilgen en Populieren. Zo zijn Schietwilg (Salix alba) en de Zwarte populier (Populus nigra) typische soorten die te vinden zijn op de kale strandjes langs de oever van bijvoorbeeld de Rijn. Deze bomen kunnen prima ‘met de voeten’ in het water staan en zijn daarom goed bestand tegen overstromingen. Op ten duur kunnen er volwaardige bossen ontstaan langs de rivier, waar naast de genoemde voorbeelden ook andere vegetatielagen ontstaan met andere wilgensoorten als de Katwilg (Salix viminalis), productieve soorten als de Gewone smeerwortel (Symphytum officinale) en, typisch voor het rivierengebied, de Dauwbraam (Rubus caesius). Deze bosssen worden Ooibossen genoemd. Hoewel er in de voorbije decennia, uit veiligheidsoverwegingen veel gekapt werd in de Ooibossen, worden ze nu weer ontwikkeld. Ze helpen immers de rivier te remmen en kunnen in tijde van droogte zorgen voor een hogere grondwaterstand.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 21 maart 2015, © Flora van Nederland

Welriekend

Tussen de straatstenen is het nét iets warmer. Hierdoor zul je zien dat in steden het voorjaar net iets eerder begint dan op het platteland. De Sleedoorns (Prunus spinosa) in stadstuinen beginnen langzaam al een witte waas van de ontluikende bloemknoppen te krijgen en tussen de voegen van de straat verschijnen naast de Krokus en de Narcis ook al andere bloemen. Bijvoorbeeld het Maarts viooltje (Viola odorata), een opvallend bloemetje met een sterke geur. Het Maarts viooltje heette vroeger het dan ook wel het Welriekend viooltje. Vanwege de zoete geur van de plant is het plantje al eeuwen een geliefde tuinplant en is zelfs de geslachtsnaam Viola afkomstig van het oud Griekse woord voor welriekend. Dit wordt nog eens bekrachtigd door de soortnaam odorata, dat tevens ‘welriekend’ betekent.  Naast dat het mooie paarse bloempje (violet!) een zoete geur afgeeft om de eerste vlinders van het jaar te lokken, kan de bloem ook gebruikt worden in de keuken. In de Middeleeuwen was het dan ook een populair ingrediënt van tal van gerechten.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 18 maart 2015, © Flora van Nederland

Lenteklokjes

Veel leden van de Narcissenfamilie (Amaryllidaceae) hebben prachtige hangende bloemen. De kelk- en kroonbladeren vormen een klokvormige bloem rondom de stampers en meeldraden.

Hoewel de bloemen vroeg in het voorjaar bloeien, hebben zij insecten nodig voor de bestuiving. Vooral Hommels. Hommels zijn één van de eerste insecten die uit hun winterrustplaats kruipen. Al bij lage temperaturen kunnen ze vliegen. Dit komt mede omdat ze hun lichaamstemperatuur zelf kunnen verhogen door de vleugelspieren te bewegen. De klokvormige bloemen, van bijvoorbeeld dit Lenteklokje (Leucojum vernum), zijn mooie landingsplekken voor de grote hommels. Ze slingeren zich als het ware naar binnen. De warmte die de hommel uitstraalt blijft in de bloem hangen, ook als het insect alweer vertrokken is. In het infraroodzicht van de hommels, lijkt de bloem op te lichten tegen de koude achtergrond van de omgeving. Zo weten de dieren precies welke bloem al bezocht is.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 13 maart 2015, © Flora van Nederland

Uit het niets

Dat planten vaak maar weinig nodig hebben om te groeien zien we overal om ons heen. Denk maar eens aan soorten zoals Muurpeper (Sedum acre), een plantje dat op kale steen lijkt te groeien. Maar ook grotere soorten en zelfs bomen lijken soms zomaar uit een muur te komen. Bijvoorbeeld deze Gewone vlier (Sambucus nigra) die uit een eeuwenoude muur lijkt te groeien. Een klein beetje grond tussen de voegen van bakstenen is vaak genoeg voor een zaadje om te ontkiemen. De jonge worteltjes kunnen net houvast vinden tussen de losse korrels of het beetje mos. Het beetje water en een kleine hoeveelheid voedingsstoffen zijn vaak afdoende om het kiemplantje te laten groeien. De groeiende wortels proberen zich dieper tussen de voegen te nestelen, steeds op zoek naar meer voedingstoffen. Hoewel het zeer langzaam gaat, oefenen de kleine wortels een enorme kracht uit op hun omgeving, vaak genoeg om bakstenen of asfalt aan de kant te duwen of zelfs te breken. Wortels scheiden ook zuren uit waardoor onder andere cement uit elkaar valt. Langzaam groeit de boom en breidt het zijn netwerk aan wortels uit. Onzichtbaar, verborgen in en achter de muur en onder de straatstenen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 9 maart 2015, © Flora van Nederland

Naaktbloeier

Het blijft toch een vreemd gezicht: die planten die alleen maar een bloem lijken te hebben. In het najaar zagen we het bijvoorbeeld al bij de Herfsttijloos (Colchicum autumnale), niet te verwarren met de paarse bloemen van de Boerenkrokus (Crocus tommasinianus) die nu overal staan te bloeien en wel degelijk bladeren hebben tijdens de bloei. Het Klein hoefblad (Tussilago farfara) is ook zo’n bladloze naaktbloeier. Hoewel de plant heel duidelijk is vernoemd naar de vorm van de bladeren, die namelijk de vorm van een paardenhoef aannemen, moeten we op het bewijs nog even wachten. Toch kunnen we al wel kleine blaadjes aan de stengel zien, al zijn deze beperkt tot groen-roodachtige schubjes. Zoek de plant maar eens braakliggende grond of tussen de stenen van de kribben in de uiterwaarden. Het plantje werd eeuwen geleden gebruikt om de hoest te verdrijven, waar ook de wetenschappelijke naam op gebaseerd is. Maar ondertussen heeft de plant waarschijnlijk veel hoestbuien opgewekt, toen het vroeger werd gerookt als tabak. De honderden bloemetjes in het bloemhoofdje hebben bijen nodig om bestoven te worden, dus hopelijk houdt het zonnige weer van afgelopen weekend nu eindelijk aan.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 2 maart 2015, © Flora van Nederland


 

Ver van zee

Planten vind je soms op plaatsen waar je ze helemaal niet verwacht. Echter als de omstandigheden goed zijn en de plant kan er komen, via bijvoorbeeld zaden, dan kunnen planten het ver brengen. Dat niet-vaatplanten zoals mossen dit kunnen, bleek afgelopen weekend met de vondst van de Kuifhaarmuts, een mos dat normaal alleen in Mediterrane gebieden voorkomt , op een Hilversumse boom. Maar van vaatplanten zijn ook tal van voorbeelden te noemen. Denk maar eens aan planten met een buitenland in de naam opgenomen; Amerikaanse Eik (Quercus rubra), Japanse Duizendknoop (Polygonum cuspidatum) etc. Maar ook binnen de landsgrenzen zijn er soorten die buiten hun normale biotoop rondkijken. Bijvoorbeeld de Hertshoornweegbree (Plantago coronopus). Deze wegbegroeier (de naam Weegbree zegt het al, net als bij zijn familieleden de Smalle en de Grote groeien ze voornamelijk op paden en wegen) komt voornamelijk voor langs de kusten in het aangelopen zand van de duinen. Een (zee) zoute omgeving is ideaal. Maar ook tussen straatstenen is de plant op z’n plek. Sinds er gestrooid wordt tegen de gladheid, is het zoutgehalte van de binnenlandse wegen flink toegenomen. Hertshoornweebree is ondertussen meegelift met de auto’s en heeft zich langs alle Nederlandse wegen verspreid, zoals hier nabij de Duitse grens.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 23 februari 2015, © Flora van Nederland


 

Naar boven

De vroege voorjaarsbloeiers hebben het nu niet gemakkelijk. De sneeuw en koude stellen het voorjaar nog even uit. Zeker in vergelijking met februari 2014, toen er rond deze tijd al Ereprijs (Veronica spec.) in bloei stond, is het nu erg koud en lijken de planten het rustig aan te doen. De Dotterbloem (Caltha palustris) in het Oosterveld lijkt dan ook een uitzondering. Maar vergis je niet. Schuif maar eens een laag bladeren opzij en je zal al snel veel kleine kiemplantjes of jonge scheuten vinden. Bijvoorbeeld van de Winterakoniet (Eranthis hyemalis). Deze stinzenplant is een van de vroegst bloeiende planten van ons land. Maar voordat de grote gele bloem boven de bladeren (en de sneeuw) uit kan komen, moet het plantje flink groeien. Pas als de bloem, die direct uit de bol lijkt te komen, boven de strooisellaag uitkomt, kunnen de grote omwindselbladeren gaan fotosynthetiseren en energie uit het zonlicht halen. Onder het strooisel doen ze dit niet, vandaar de bleke stengels. In die donkere omgeving haalt de Winterakoniet de energie om te groeien uit de wintervoorraad in de bol onder de grond.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 5 februari 2015, © Flora van Nederland

 

Gouden aankondiging

Hoewel de gele bloemen eigenlijk pas in april of mei verwacht worden, zijn er altijd uitzonderingen. Zoals hier in het Oosterveld in Noord-Holland. Hier steekt de Gewone dotterbloem (Caltha palustris) haar eerste bloemen boven het oppervlakte van de onder water gelopen rietlanden uit.  De Gewone dotterbloem komt van nature voor in vochtige systemen. De zaden zijn zo aangepast dat ze blijven drijven op het water waardoor je de planten vaak langs sloten en kanalen vindt. Maar dus ook midden in weilanden die in de winter onderlopen. Nu is het nog een natte bedoening maar in het voorjaar ziet het er hier heel anders uit. Het Riet (Phragmites australis) zal een stuk gegroeid zijn en de bodem ertussen is inmiddels drooggevallen. Naast de vele gele bloemen van de Dotterbloem en de Grote ratelaar (Rhinantus angustifolius) zijn er ook de roze bloemen van de Echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi) en die van tal van orchideeën, zoals de Brede orchis (Dactylorhiza majalis ssp majalis), die een bont kleurenpalet van deze rijke veenweides maken. Een vegetatie waardoor je zin krijgt in de lente en die bovendien vernoemd is naar deze vroege aankondiging van het voorjaar: het Dotterbloem-hooiland.

Tekst door Nils van Rooijen, foto door: Jelle Abma, 28 januari 2015, © Flora van Nederland

Bast

Nu er geen blad aan de bomen zit, is het toch een mooi moment om de bomen eens te bekijken. De structuur die een een boom een boom maakt is nu onverhuld en in volle glorie te bewonderen. Het ingewikkelde netwerk aan takken en twijgen in de top – stel je eens voor, onder de grond zit een misschien nog wel uitgebreider netwerk aan wortels! – alles bij elkaar gehouden door de stam. En om die stam zit weer een bast. En die boombast is voor elke boom weer uniek, net zo uniek als de vorm van de bladeren. De boomsoort is dus goed te herkennen. Neem eens de basten die op de foto staan. Herken je ze? De bast biedt, zoals een soort huid, bescherming aan de boom, maar kan ook dienen om reservestoffen in op te slaan. Mede hierom is boombast een geliefde lekkernij voor o.a. geiten. Maar ook gifstoffen kan de boom opslaan in de bast, die vervolgens afvalt. Door de vaak vele groeven in de bast zijn er veel dieren, planten en schimmels die er graag leven. Hierdoor zitten boombasten vaak vol met mossen, korstmossen en insecten. De oplossing (m.d.k.m.): Beukenbast (Fagus sylvatica) is vaak erg glad en heeft een zilveren glans; Zomereikenbast (Quercus robur) zit vol met fijne groeven, dit in tegenstelling tot de bast van de Robinia (Robinia pseudoacacia) waar de groeven veel dieper zijn. De bast van de Ruwe berk (Betula pendula) is natuurlijk heel herkenbaar aan het zwart-witte karakter. Tip voor thuis: kijk tijdens deze koude dagen eens welke bomen er allemaal tussen het haardhout te vinden zijn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 23 januari 2015, © Flora van Nederland

Onder water

De vele regen die de laatste weken is gevallen heeft duidelijke gevolgen. Het water in de rivieren staat hoog en veel uiterwaarden lopen onder water. De meeste planten, behalve de waterplanten natuurlijk, kunnen hier flink last van hebben. Gelukkig valt het hoge water nog buiten het groeiseizoen van veel planten, dus de meeste soorten, die nog in “winterrust” zijn, zullen geen gevolgen ondervinden van het water. Minder licht en weinig zuurstof blijft een risico. Maar veel soorten in de overstromingsgebieden hebben een oplossing voor het overstromen. Door middel van stengelstrekken zullen veel soorten proberen het oppervlakte te gebruiken. Moeraszuring (Rumex palustris) doet dit bijvoorbeeld. Andere soorten zoals Bitterzoet (Solanum dulcamare) vormt adventiefwortels, extra wortels die aan de stengel groeien om zuurstof uit het water te halen. Weer andere soorten hebben harige bladeren om een gaslaag rondom het blad vast te houden en weer andere planten vormen aerenchym, een soort luchtpijpen door de stengel heen naar boven. Pitrus (Juncus effusus) bijvoorbeeld. Een aantal uitheemse soorten zijn nog extremer. Bijvoorbeeld de Moerascypres, een Amerikaanse boom, die je in sommige Nederlandse parken vindt. Het is een typische moerassoort die pneumatoforen laat groeien. Dit zijn wortel die de grond uitgroeien om lucht te happen, iets wat je ook in mangroves ziet.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 18 januari 2015, © Flora van Nederland

 

Risico: Vroege lente!

Hoewel de lente al overal een voorproefje laat zien, is dit voor veel planten niet zonder risico. De jonge scheuten van het Gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis, foto) en de bloemknoppen van de Sleedoorn (Prunus spinosa) bevatten veel water en worden tijdens het groeien volgepompt met meer water. Nu het uitzonderlijk warm is, kan dit geen kwaad. Echter de winter is amper op de helft. Het kan nog steeds koud worden en dit kan parten gaan spelen voor de jonge planten. Als het opeens koud wordt en gaat vriezen, kan ook het water in de plantencellen bevriezen. De scherpe ijskristallen kunnen door de celwanden heen prikken waardoor deze zo beschadigd raken dat de cellen het niet overleven. Hierdoor raakt de hele plant beschadigd. Slappe, futloze bladeren van eerder bevroren planten zijn het resultaat van dit soort beschadigingen. Toch zijn er veel vorstbestendige planten die door bijvoorbeeld het verhogen van het suikergehalte in de plantencellen de vorst aankunnen. Gelukkig biedt de dikke isolerende laag herfstbladeren ook nog wat bescherming.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 16 januari 2015, © Flora van Nederland

“Voorlente”

“De voorlente is begonnen!” Dit melden vele bronnen vandaag. En inderdaad, veel voorjaarsbloeiers lijken al langzaam wakker te worden uit hun winterslaap. Eerder werd er hier al gemeld dat zo hier en daar Hazelaars (Corylus avellana) stonden te bloeien. Nu zijn er ook al meldingen van bloeiend Gewoon speenkruid (Ficaria verna) en Gele kornoelje (Cornus mas). En ook de Krokussen (Crocus spec.) en Gewoon Sneeuwklokje (Galanthus nivalis) zijn dit jaar al veel vroeger actief dan we zouden verwachten. Dit heeft waarschijnlijk met name te maken met de warme start van de winter met zo nu en dan zelfs nachttemperaturen in de dubbele cijfers. Daar lijken niet alleen de voorjaarsbloeiers van de in de war te raken. Tijdens de bloeiendeplantentelling van FLORON in december bleek dat er zo’n 400 verschillende plantensoorten nóg stonden te bloeien. Van sommige zijn we dat wel gewend, maar van enkele staketsels is het al het tweede jaar op rij dat de winter overgeslagen lijkt te worden. Of dit gevolgen heeft voor deze planten, kunnen we pas over een paar jaar zien. Voor nu kunnen de nieuwe bloeiers van 2015, samen met de late bloeiers van 2014, deze warme grijze dagen opfleuren.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 13 januari 2015, © Flora van Nederland

Versierselen

Hoewel de Kerst al enige tijd achter ons ligt, zijn veel kerstversierselen nog niet verdwenen. De kerstboom (grote kans dat het een Fijnspar (Picea abies) is) is waarschijnlijk pas net de deur uit, maar de kerstkransen en kerststerren zijn nog overal te zien. Is het wel eens opgevallen wat voor planten hier allemaal in te vinden zijn. De groene stekelige bladeren en rode bessen van de Hulst (Ilex aquifolia) zijn natuurlijk een gemakkelijk voorbeeld. Meestal zijn deze omgeven met de naalden van sparren of coniferen, de blaadjes en bloemen van Klimop (Hedera helix) en natuurlijk zelfgevonden dennenappels van de Grove Den (Pinus sylvestris). Ook de Kerststerren staan nog overal op de vensterbanken. De rode schutbladen (let op! het zijn geen bloemen, de bloemetjes zitten er midden tussen) houden het ook nog wel een tijdje uit. De Kerstster is geen Nederlandse plant, maar heeft wel inheemse familieleden zoals Heksenmelk (Euphorbia esula), Cypreswolfsmelk (E. cyparissias) en Amandelwolfsmelk (E. amygdaloides – foto). De rode schutbladen geven het al aan, deze familie is gevaarlijk. Het witte melksap uit de plant is giftig en kan irriterend werken op met name de ogen. Hoewel de plant hier populair is tijdens de koudste dagen, vertoeft het grootste deel van zijn familie in warmere oorden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 10 januari 2015, © Flora van Nederland

Geel begin

Toen tijdens de derde Kerstdag de sneeuw viel bedekte zij opmerkelijk genoeg niet alleen de donker groene takken van naaldbomen en de Hulst (Ilex aquifolium). Ook de sporadisch bloeiende rozen, die nog in de relatief warme tuinen stonden te bloeien werden verrast door het witte kleed. Deze overblijfselen van het warme najaar lijken de overgang van de seizoenen te vervagen. Toch staan de voorjaarsbloeiers van 2015 al in de startblokken. In de ondergrondse bollen en bloem- en bladknoppen van sommige struiken beginnen jonge blaadjes en bloemen al te bloeien. Op warmere plekjes zie je al de spitse blaadjes van de Broerenkrokus (Crocus tommasinianus) en Gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis) door de dorre herfstbladeren heen prikken. Het meest in het oog springend zijn de vuurwerk-achtige bloemen van de Toverhazelaar (Hamamelis x intermedia), een niet-inheemse struik, die in januari vele tuinen en parken een optimistisch geel begin van 2015 zal geven.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 8 januari 2015, © Flora van Nederland

Kerstspel

Je kerstdiner kan je ook op een andere manier bekijken. Heb je wel eens beseft hoeveel verschillende plantenfamilies en soorten er op je bord liggen? De groenten, salades, sausjes, toetjes en bijgerechten bestaan vaak voor een groot deel uit plantaardige ingrediënten. De echte enthousiasteling kan zo een Herken de plant-spel tijdens het kerstdiner beginnen. Hoeveel soorten en families eten we eigenlijk. Een voorbeeldje. Op de foto is een kerstelijk hoofdgerecht te zien. Recht op het bord liggen de groenten. Sugar snaps en worteltjes. De Sugar snaps zijn peulvruchten zoals erwten (Pisum sativum) uit de familie van de Vlinderbloemigen. De worteltjes komen uit de Schermbloemigen familie en lijken sterk op de Wilde peen (Daucus carota). De krieltjes horen natuurlijk tot de Aardappels (Solanum tuberosum) die, net als de tomaten, tot de familie van de Nachtschades horen. De compote zit vol met roosachtigen (Rosaceae) zoals appel en peer en Rutaceae (Sinaasappel en Citroen). Het geheel is gebakken in olijfolie uit de olijfboomfamilie. Het begeleidende wijntje is gemaakt van druiven uit de Vitacaea familie. Daarnaast worden er natuurlijk veel kruiden gebruikt van tal van plantenfamilies waaronder de Lipbloemigen (Lamiaceae) voornamelijk veel voorkomen. En zelfs het Wilde zwijn heeft niet op je bord kunnen liggen zonder dat er eikels van de Zomereik (Quercus robur) werden gegeten. Eet smakelijk en veel plezier!

En een diverse smakelijke en groene Kerst gewenst!

Tekst en foto door Nils van Rooijen, Diner: Ellen van Rooijen, 25 december 2014, © Flora van Nederland

Winter

De winter is een moeilijke periode voor planten. Veel planten zorgen er dan ook voor dat ze de winter goed doorkomen of deze zelfs kunnen ontwijken. Eenjarige planten ronden hun leven af voor de kou intreedt en zorgen ervoor dat de zaden veilig in de grond zitten. Meerjarige planten moeten de winter echter doorstaan. Het weinige licht in de winter dwingt de planten om het rustiger aan te doen. Bloeien en groeien kost veel energie en dat is er weinig met de lage temperaturen. Sommige gewassen trekken zich terug in een knol (of bol zoals voorjaarsbloeiers als de Winterakoniet (Eranthis hyemalis)) waar een energievoorraad is opgeslagen om in het voorjaar weer te gaan groeien. Andere soorten beschermen zich tegen de kou door bladeren te laten vallen en de sapstromen boven de grond te stoppen. Zodra het weer warmer wordt in het voorjaar, wordt de suikerrijke sapstroom weer op gang geholpen, iets waar ze in Scandinavië gebruik van maken door Berken (bijv. Betula pendula) te melken. Andere soorten slaan juist meer suiker op boven de grond. Vergelijkbaar met het strooien met zout, verhogen zij de hoeveelheid suikers in het water in de cellen en verlagen zo de bevriezingstemperatuur. Daarom zijn de koolsoorten altijd net iets lekkerder tijdens het kerstdiner als de vorst erover heen is geweest. Soorten als de Grove den (Pinus sylvestris), hier op de foto, vertragen hun stofwisseling en vertrouwen op de dikke isolerende waslaag rond de naalden en het zoete vriesbestendige hars in het hout. Gelukkig hebben wij de mogelijkheid om naar binnen te gaan na een mooie winterse kerstwandeling tussen de dappere planten.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 18 december 2014, © Flora van Nederland

Sporen

De meeste planten planten zich voort via zaden. Deze zijn vaak relatief groot en hebben dan ook veel aanpassingen nodig om zich te verspreiden, zoals vleugels, vruchten of vruchtpluis. Meer “primitieve” planten, zoals mossen, Paardenstaarten Wolfsklauwen en varens verspreiden het nageslacht via sporen. Uit deze sporen ontstaan eenslachtelijke “plantjes” die voorkiemen worden genoemd. Deze voorkiemen kunnen bevrucht worden en uit het product hiervan kan weer een volledige plant groeien. Bij de varens is de positie van de sporen goed te zien aan de sporenkapsels die verschillend van vorm kunnen zijn. De Tongvaren (Asplenium scolopendrium) heeft sporenhoopjes, oftewel sora, die lijnvormig onderaan het blad zitten. Deze sporenhoopjes zitten vol met microscopische kleine sporen, die door de wind of regen verspreid kunnen worden. Hoewel de Tongvaren ook op vrij droge plekken kan voorkomen is de plant vaak te vinden op vochtige plekken. Ook in de stad! Afvoerputten of kademuren zijn geliefde plekjes voor deze “primitieve” plant.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 december 2014, © Flora van Nederland

Schade

Veel plantensoorten hebben een reputatie. Sommige omdat ze woekeren, omdat ze felle kleuren hebben en vele omdat ze giftig zijn. Eén van de soorten met een wel heel duistere naam is de Zwarte nachtschade (Solanum nigrum). De naam doet al niet veel goeds vermoeden en dat is niet voor niks. De bessen van dit kleine plantje zijn inderdaad zeer giftig. Maar net als alle sterke verhalen, wordt er bij de Zwarte nachtschade ook lichtelijk overdreven. De plant wordt op verschillende continenten gegeten en zelfs verbouwd. De giftigheid wisselt dan ook sterk in deze eenjarige soort die verwant is aan soorten als de Aardappel (Solanum tuberosum) en de Tomaat (Solanum lycopersicum): andere Nachtschades. Die verwantschap is ook goed te zien aan de prachtige bloem (foto), die nog steeds overal te vinden is. Let toch goed op, eet de plant niet! Hoewel de giftigheid misschien meevalt (vergeleken met bijvoorbeeld Wolfskers (Atropa belladona)) het binnenkrijgen van de bessen kan toch leiden tot een paar nare vergiftigingsverschijnselen. Boeren zijn dan ook extra alert op het kleine plantje dat veel op aardappelakkers voorkomt en in de oogst terecht kan komen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 3 december 2014, © Flora van Nederland

Levend fossiel

Voor veel mensen is het een van de eerste blaadjes die ze nu op de grond zien liggen als ze de deur uitstappen. Tenminste voorde stedelingen onder ons. Knalgeel en een aparte waaiervorm. De Japanse notenboom (Ginkgo biloba) is geen wilde plant. Toch verdient de boom genoemd te worden op deze website. Het is een zeer veel voorkomende boom in de Nederlandse steden en wint nog steeds aan populariteit bij gemeenten omdat het een zeer sterke soort is (een aantal Ginkgo’s hebben zelfs de kernbomexplosie in Hiroshima overleefd). De Ginkgo biloba is de enige overgebleven soort in een uitgebreide familie nu langzaam aan het uitsterven is. Tot ongeveer twee miljoen jaar geleden, kwam de boom over het gehele noordelijke halfrond voor, maar dit levende fossiel is aan het verdwijnen. De laatste wilde ginkgo´s zijn alleen nog in het Oosten van China te vinden. Opvallend zijn de bladeren, die er nog exact zo uitzien als daadwerkelijk fossielen van de soort met een nervatuur die zeer primitief, bijna als die van varens, oogt. In de 18e eeuw werd de boom echter naar Europa gebracht om aangeplant te worden in steden en parken, waar de bomen, die soms gigantisch groot kunnen worden, nog steeds volop te vinden zijn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 30 november 2014, © Flora van Nederland

Bodembedekker: Naaldbos

Elk type bodem heeft een eigen plantengroei. Soms staat de grond vol met grassen, op andere bodems staan veel struiken. De ene bodem is kaal zand en de andere is helemaal bedekt. Of planten op een bodem kunnen groeien heeft niet alleen met het type bodem te maken maar ook de interacties met andere plantensoorten spelen een belangrijke rol. Daarnaast hebben ook dieren en mensen een grote invloed op de begroeiing 

Op de foto is een dennenbos te zien. Hoewel er genoeg ruimte is voor andere planten tussen de naaldbomen, zie je dat het vrij leeg is. Slechts enkele grassen zoals Bochtige smele (Deschampsia flexuosa) en Pijpenstrootje (Molinia caerulea) bedekken de grond. De grond bestaat dan ook vooral uit afgevallen naalden, waardoor er een dikke laag strooisel ontstaat. De naalden van de bomen zitten vol met zuur en tijdens het rottingsproces op de grond komt dit zuur vrij. Hierdoor is de bodem erg ongeschikt voor veel plantensoorten. De bovengenoemde grassen kunnen er echter wel goed tegen evenals de kiemplantjes van bijvoorbeeld de Grove den (Pinus sylvestris). Daarnaast is het vaak erg donker in een naaldbos. De hoge kruinen houden immers het hele jaar het zonlicht tegen. Ook dit zorgt ervoor dat er weinig kruiden, grassen en struiken kunnen groeien tussen de bodem. De herten op de achtergrond blijven dan ook liever grazen op de open plekken waar veel meer te vinden is.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 24 november 2014, © Flora van Nederland

Felle vruchten

Soms zijn de vruchten nog mooier dan de bloemen. De Wilde kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) is hier een goed voorbeeld van. De oranje met roze vruchten zijn zo opvallend van kleur en vorm dat struik daar zijn naam aan heeft te danken. De vrucht van de Kardinaalsmuts is een doosvrucht en de vorm is te vergelijken met bijvoorbeeld kastanjes. De roze delen vormen de huid van de vrucht. Als de vrucht rijp is, barst ze open en laat het oranjekleurige zaad zien. Eigenlijk laten de felle kleuren het al zien, het is een waarschuwing. De plant is giftig! Van de prachtige vruchten werd vroeger dan ook gif gemaakt tegen o.a. luizen. Toch zijn sommig dieren verzot op de plant. De Stippelmot bijvoorbeeld, die de Kardinaalsmuts in het voorjaar helemaal kan inpakken in het rag. Maar ook konijnen eten de plant. Als het een lange koude winter was, zul je in februari veel ‘geschilde’ kardinaalsmutsen tegenkomen die, bij afwezigheid van vers groenvoer, door de konijnen geschild zijn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 14 november 2014, © Flora van Nederland

Laatbloeiers

Nu november al flink opschiet zullen maar weinig mensen naar buiten trekken om te genieten van kleurrijke bloemenpracht. Terwijl de dagen korter worden, zou je eerder de kleuren verwachten van de bladeren aan de bomen (en volgende week wellicht op de gezichten van Pieten). Het bloemen seizoen lijkt voorbij. Toch staat er nog opvallend veel te bloeien. Kijk eens langs de wandelpaden en je ziet de onopvallende gele en witte bloemetjes van Harig knopkruid (Galinsoga). Iets opvallender zijn de nog altijd bloeiende klavers (Trifolium), Reukloze kamille (Tripleurospermum maritimum) en Bezemkruiskruid (Senecio inaequidens). Soms zijn er echter nog opvallendere bloemen te spotten langs de paden. Zo kregen we deze foto toegestuurd! Een volop bloeiende Vingerhoedskruid (Digitalis purpurea) in de buurt van Vierhouten. Deze plant wordt bestoven door hommels, echter hebben de meeste hommels de zomer al vaarwel gezegd en een warm plekje opgezocht in kiertjes en onder de grond. Normaal gesproken zal de giftige maar spectaculaire bloeiwijze van Vingerhoedskruid na begin oktober dan ook niet meer te vinden zijn. Maar nu het ene na het andere weerrecord sneuvelt en er nog hier en daar hommels te zien zijn, lijkt ook deze plant niet meer in de winter te geloven.

Tekst door Nils van Rooijen, foto door Arjan de Jong, 7 november 2014, © Flora van Nederland

Ondergrondse hulp

Overal om je heen zie je paddenstoelen. In allerlei kleuren, vormen en maten. Sommige eetbaar andere weer niet.De meest bekende functie van een paddenstoel, of eigenlijk de schimmel – de paddenstoel is het voortplantingsorgaan van een schimmel – is het opruimen van dood materiaal. Echter zijn veel schimmels ook essentieel voor het in stand houden van het leven van veel plantensoorten. Verschillende schimmels gaan namelijk een symbiose aan met plantenwortels. Sommige voedingstoffen zijn voor planten moeilijk uit de bodem te halen. In ruil voor suikers of organisch materiaal waar de schimmel op kan groeien, kan de schimmel er voor zorgen dat voedingstoffen los komen uit de grond, zodat ze gemakkelijk kunnen worden opgenomen door de haarwortels van planten. Deze schimmels worden mycorrhiza genoemd. De bekende Vliegenzwam (Amanita muscaria), is een ectomycorrhiza en groeit ondergronds óp de wortelharen van loofbomen zoals Ruwe berk (Betula pendula) en Beuk (Fagus sylvatica). Maar ook op de bodem van naaldbossen is de licht giftige paddenstoel te vinden. Een teken van een innige ondergrondse samenwerking.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 4 november 2014, © Flora van Nederland

Stadse bomen

Steden staan vaak vol met bomen. Veelal worden deze er nu vanuit esthetisch oogpunt geplant en zorgen voor een vriendelijk straatbeeld. Een luxe die met name bij de moderne tijd lijkt te horen. Maar ook lang geleden, werden bomen vaak midden in de stad geplant. Niet alleen in parken of aan de randen van wijken, maar ook als begeleiding van straten en natuurlijk van grachten. De bomen zorgen niet alleen voor een prettig straatbeeld, maar zorgden in die tijden ook als bron voor, stookhout, bouwhout en veevoer. Maar straatbomen hebben ook daadwerkelijk een effect op het leefmilieu van de stadsmens. Zo verlagen bomen de temperatuur in de stad op zomerse dagen en hebben ze een zuiverende werking op de lucht. Zo kan de aanwezigheid van bomen het fijnstofgehalte van de vervuilde stadse lucht met wel 70% verminderen. In de zuidelijke steden zijn het voornamelijk de Platanen (Platanus hispanica) die de straten en pleinen beschaduwen. In onze noordelijkere steden worden met name Linden (Tilia ) en Iepen (Ulmus) aanplant. In Amsterdam alleen al staan er zo’n 350.000, niet alleen maar mooi te wezen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 31 oktober 2014, © Flora van Nederland

Open plekken

Langzaam worden de beukenbossen wat lichter. De gesloten boomkruinen kleuren langzaam geel en bruin, alvorens hun bladeren te verliezen. Er vallen in deze tijd op het Noordelijk halfrond zoveel bladeren op de grond dat het zwaartepunt van de aarde zelfs ietwat verschuift en de planeet daardoor in de wintermaanden nèt ietsje sneller om haar as draait. Denk maar aan een kunstschaatsster die tijdens de pirouette haar armen intrekt. In de zomer, als de hoge bomen vol in blad staan, is er voor de kruiden op de bosbodem van de beukenbossen nauwelijks genoeg licht om te groeien. Mede hierdoor zul je dan ook maar weinig planten vinden (op wat uitzonderingen na, zoals de Hulst (Ilex aquifolia)). De overige kruiden en struiken zijn aangewezen op open plekken langs wegen, de bosranden en onder dode bomen, zoals hier op de foto. Deze enorme dode kolossen van bomen zorgen voor grote open plekken in het bos waar de zon door de gesloten kruin kan breken. Aan de voet van dode bomen zul je in het voorjaar dan ook een enorme diversiteit aan planten vinden die met elkaar concurreren om dit schaarse licht. In de volgende jaren zal de wedstrijd om licht leiden tot een successie, of opeenvolging, van lage kruiden, hoge struiken, kleine bomen en hoge bomen. Uiteindelijk zullen de meest geschikte bomen het weer winnen en zal een Beuk (Fagus sylvatica) het bladerdek sluiten en de open plek weer verduisteren.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 22 oktober 2014, © Flora van Nederland

Hoekjes en gaatjes

Vaak hoef je helemaal niet ver te gaan om te kunnen genieten van een afwisselende flora. Soms hoef je alleen maar uit het raam te hangen om leuke plantensoorten te vinden. Kijk maar eens tussen de straatstenen, of beter nog, aan de randen van de straten. Tegen muren aan. Onder paaltjes. En vergeet zeker niet zo nu en dan onder een putdeksel te kijken. In deze hoekjes en gaatjes, waar maar weinig straatvegers komen, kunnen vocht en voedingsstoffen zich ophopen en genoeg ondergrond vormen voor vaatplanten. Op de foto, gemaakt op een willekeurige straat, zijn al tal van soorten te ontdekken: Gewone Melkdistel (Sonchus oleraceus), Stinkende gouwe (Chelidonium majus), Gehoornde klaverzuring (Oxalis corniculata), Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis), Grote weegbree (Plantago major) en Schijnaardbei (Potentilla indica). Deze laatste, op een aardbei gelijkende Ganzerik soort, is bezig met een opmars in Europa. Met name in stedelijk gebied is het uit India afkomstige plantje steeds meer te vinden. En daarvoor hoef je alleen maar uit het raam te hangen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 14 oktober 2014, © Flora van Nederland

Sigaar

De grote bruine sigaren van de Grote lisdodde (Typha latifolia) zijn bij iedereen bekend. De meesten zullen de opvallende uitgebloeide bloeiwijze, die nu doorgaans met een dikke vacht van zaadpluis is omhuld, wel herkennen van slootranden langs de weg. Maar ook op schoolplaten en in stripverhalen wordt de plant vaak getekend: het symbool voor een moerasachtige begroeiing. En dat klopt ook. In heel Nederland komt Grote lisdodde voor op vochtige vaak voedselrijke plekken langs sloten, vennen en in rietmoerassen. Het zaadpluis zorgt ervoor dat de plant zich goed kan verspreiden, door de lucht en via het water. Ook blijven de zaden lang levensvatbaar (tot wel vijf jaar), waardoor de Grote lisdodde vaak als een van de eerst grote vaatplanten weer opduikt in herstelde moerasgebieden. Dat de mens veel met deze plant in aanraking kwam, is te merken aan de vele verschillende volksnamen die de Grote lisdodde rijk is. De meeste namen zijn te linken aan  het gebruik van de bloeiwijze van de plant in de keuken, als ragebol of als tondel. Andere namen verwijzen naar gelijkenissen met menselijke lichaamsdelen. Nog steeds wordt deze ‘helofyt’ veel ingezet. Bijvoorbeeld in de waterzuivering waar de Grote lisdodde een natuurlijk filter vormt en het water ontdoet van afvalstoffen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 10 oktober 2014, © Flora van Nederland

Tweede bloei

Veelal staat er in plantengidsen netjes beschreven wanneer een plant bloeit. Dit is meestal een korte reeks aan maanden en vaak vallen deze maanden in het voorjaar: april, mei, juni. Vroege voorjaarsbloeiers (januari-maart) en zomerbloeiers komen al iets minder voor en de late bloeiers (september-oktober) zoals Zeealsem (Artemisia maritima) en Klimop (Hedera helix) zijn bijna uitzonderingen op de flora. Toch zijn er veel soorten die bloeien buiten de genoemde perioden. Dit gebeurt vaak door uitzonderlijke weersomstandigheden zoals de ‘staketsels‘ van Reukloze kamille (Tripleurospermum maritimum) die afgelopen winter volhardend bleven doorbloeien in de warme winter. Maar er zijn tal van soorten met een ‘normale’ tweede bloei. De planten bloeien in een periode wanneer de daglengte en temperaturen vergelijkbaar zijn met de periode van vóór de zomer, hoewel minder uitbundig. Een voorbeeld daarvan is de Gaspeldoorn (Ulex europaeus, – foto). De gele bloemen zijn volop in het voorjaar te vinden, maar ook nu steken de gele vlinderbloemen weer af tegen de achtergrond van een nu bruiner wordend landschap vol Struikhei (Calluna vulgaris).

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 1 oktober 2014, © Flora van Nederland

Zilveren boom

Vorige week berichtte o.a. Flora van Nederland dat de Atlasceder (Cedrus atlantica) weer staat te bloeien. De mannelijke kegels van dit familielid van de Grove den verspreiden op het moment veel pollen en dit zorgt bij veel mensen voor hooikoorts. Hoewel er veel geniest wordt rondom de ‘zilveren boom’, valt er meer over te vertellen. De ceders komen uit een geslacht van ‘heilige’ bomen. Er worden veel referenties gemaakt naar de boom in religieuze geschriften als symbool voor gezondheid, welvaart en kracht. De oorspronkelijke herkomst van de boom is dan ook te herleiden naar het Midden-Oosten (en zelfs de Himalaya!), waar de soort voorkomt op droge, rotsachtige plekken in de bergen. Hoewel dit moeilijke plekken zijn voor veel planten, kan de Ceder toch flink groot worden; soms tot wel 60 meter hoog. Daar vormde de boom eeuwenlang een belangrijke houtbron en zijn, volgens de overlevering, de hallen van koning David en koning Salomo met behulp van de boom gebouwd. Het statige silhouet van de boom (de Libanonceder) siert dan ook niet voor niks de vlag van Libanon. In Nederland is de boom uiteindelijk beland als een sierboom voor in tuinen en parken. Deze Atlasceder (afkomstig uit het Atlasgebergte in Marokko) is dan ook al ruim 200 jaar op deze plekken te vinden. Ook praktisch wordt de boom gewaardeerd. De welriekende olie die uit de boom kan worden gewonnen schijnt werkzaam te zijn tegen tal van kwalen. Daarnaast heeft het hout uitermate goede klankeigenschappen waardoor het veel wordt toegepast in de bouw van muziekinstrumenten zoals gitaren.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 24 september 2014, © Flora van Nederland

Herfst uit de ruimte

Langzaam beginnen de eerste bladeren aan de bomen te verkleuren. Dat gebeurt hier in Nederland, maar ook op andere gematigde plekken op het noordelijk halfrond. Hoewel wij gewend zijn aan de verschillende stadia van groenheid door het jaar heen, blijkt dit fenomeen zich niet altijd te hebben voorgedaan. Altijd groene planten zijn vaak langzame groeiers, die zijn aangepast aan een stabiel klimaat. Ofwel koud, ofwel warm. Het gematigde klimaat dat wij kennen is heel afwisselend, met zowel warme als koude perioden. In dit klimaat zijn soorten die hun levenscyclus aanpassen aan de seizoenen in het voordeel. Seizoenen zijn er op aarde altijd al geweest. Echter waren er miljoenen jaren geleden voornamelijk soorten die het hele jaar door konden bloeien en het hele jaar door groen waren. Toen 65 miljoen jaar geleden een meteoriet insloeg in Mexico en het einde inluidde van vele soorten, waaronder de dinosauriërs, veranderde het klimaat op aarde voor vele jaren. Het wisselende klimaat deed veel altijd groene plantensoorten verdwijnen, maar er bleven relatief veel soorten over die waren aangepast aan een wisselend klimaat. Dit waren de voorouders van ons bekende soorten als Amerikaanse eik (Quercus rubra) en de Gewone esdoorn (Acer pseudoplatanus). Zo kunnen wij 65 miljoen jaar na dato binnenkort genieten van de vele herfstkleuren in onze loofbossen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 september 2014, © Flora van Nederland

Zuur

Het is nu de tijd om naar de duinen te gaan en de bessen van de Duindoorn (Hippophae rhamnoides) te proeven. De fel oranje bes, die natuurlijk alleen aan de vrouwelijke struiken te vinden is, is waarschijnlijk een van de zuurste vruchten die je kan proeven. Toch zitten de bessen vol met vitamines (vooral vitamine C) en oliën. Daarom werden de bessen vroeger veel gebruikt tijdens het koken en was het in de middeleeuwen een populaire smaakmaker als verjus. Tegenwoordig vind je nog steeds de smaak van de besjes terug in allerlei producten die aan de kust worden verkocht. In de duinen worden de bessen door de vogels verspreid. Omdat de Duindoorn alleen in symbiose kan leven met stikstofbindende bacteriën, net als bijvoorbeeld Witte klaver (Trifolium repens), kan de struik alleen maar groeien op plekken waar deze bacterie al in de grond zit. Als de plant zich eenmaal heeft gevestigd, gaan de doorns van de plant begrazing tegen en kunnen andere planten zich tussen de takken vestigen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 9 september 2014, © Flora van Nederland

Rode Ogentroost

Tussen het gras, aan de randen van de kwelders en groene stranden wuiven nu de bloeiende trossen van de Rode ogentroost (Odontites vernus). De gekleurde lijnen in de bloemen deed men vroeger denken aan de de adertjes in het menselijk oog. Volgens de signatuurleer zou de plant dus een geneeskrachtige werking op het oog moeten hebben, hoewel de wetenschappelijke naam Odontites eerder doelt op de tandgeneeskundige krachten van de plant. Veelal is ook Stijve ogentroost (Euphrasia stricta) in de buurt te vinden. Hoewel de namen op elkaar lijken, zijn de planten gemakkelijk te onderscheiden. Alleen al de bloemen zijn compleet verschillend, wit versus rood. Toch behoren de twee soorten beide tot de Bremraap familie. Daarmee is dus de Rode ogentroost een half-parasiet. De plant kan zelf suikers maken door te fotosynthetiseren, maar is voor water en overige stoffen afhankelijk van de wortelstelsels van andere planten. Daarom zul je Rode ogentroost nooit alleen vinden. Dat de soort nu pas in bloei staat heeft tevens geleid tot de naam Late ogentroost.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 5 september 2014, © Flora van Nederland


 

Kwelders

De kwelders staan in bloei! Verschillende tinten paars en rood kleuren de grote oppervlakten van de zoutmoerassen langs de Nederlandse kusten. De kwelders zijn met name te vinden aan de oostkanten van de Waddeneilanden (foto: Schiermonnikoog) en de Zeeuwse eilanden. De getijdenverschillen en de beperkte stroming van de zeearmen en de Waddenzee zorgen ervoor dat fijn slik kan ophopen. Deze voedselrijke bodem biedt ruimte aan tal van planten, zoals Lamsoor (Limonium vulgare), Zeeaster óf Zulte (Aster tripolium), Zeealsem (Artemisia maritima) en natuurlijk Zeekraal (Salicornia spec.). Al deze planten moeten om kunnen gaan met een belangrijke milieuomstandigheid waar maar weinig planten tegen kunnen: zout! Om te voorkomen dat ze uitdrogen, scheiden sommige planten het zout actief uit (bijvoorbeeld Lamsoor) of slaan ze het op in speciale cellen net als Zeekraal dat doet. Hoewel de kwelders compleet vlak lijken, zie je toch duidelijke kleurverschillen als je naar de begroeiing kijkt. Een klein hoogteverschil kan al leiden tot grote verschillen in de waterhuishouding en dus ook in de plantengroei.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 3 september 2014, © Flora van Nederland

Dat de herfst echt op het punt van beginnen staat, wordt duidelijk onderstreept door het bloeien van de Herfststijloos (Colchicum autumnale). Veel mensen zien deze plant aan als een Krokus (Crocus spec.) en zijn dan ook verbaasd dat de paarse bloem zo laat nog opduikt. Kijk echter rondom de bloem en je zult geen bladeren vinden zoals bij de Krokus. Deze komen later pas, in het voorjaar. Ook vormt de bol geen wortels tijdens de bloei en teert het plantje puur op de reserves die het in het voorjaar heeft aangelegd; een zogenaamde droogbloeier. Als je naar de foto kijkt kun je ook de stijl van de bloem herkennen. De naam doelt dan ook niet op de afwezigheid van een stijl maar is doelt op de rare bloeitijd van de plant: “herfst-tijd-loos”.  Hoewel het lichtpaarse bloemetje er onschuldig uitziet, is het toch één van de giftigste planten uit onze flora. Het plantje bevat namelijk colchicine, een gifstof die de celdeling van zowel dieren als planten beïnvloedt. Paardeneigenaren zijn alert op deze soort, die veel in natte weilanden voorkomt, want ook het gedroogde zaad van de Herfststijloos in het hooi kan leiden tot vergiftiging van de dieren. Alleen de Goudhamster schijnt resistent te zijn tegen het normaal dodelijke gif. Deze hamster komt dan ook uit hetzelfde gebied als de Herfststijloos, het Midden-Oosten.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 31 augustus 2014, © Flora van Nederland

Langzaam nadert het najaar. De kleuren van bloemen maken langzaam aan plaats voor de kleuren van vruchten en bladeren. Toch zijn er nog zat bloeiende planten te vinden. De Struikhei (Calluna vulgaris) staat volop in bloei en ook de het kleurenspektakel van de kwelders langs de kust staat klaar om uit te barsten. Maar ook in het binnenland is veel te zien. Een voorbeeld is deze Beklierde kogeldistel (Echinops sphaerocephalus). De perfect ronde bollen van deze verwilderde tuinplant, zijn op verschillende plaatsen tussen het struweel te zien. Als de plant is uitgebloeid, blijven de bloemhoofdjes nog lang zichtbaar. Pas op, net als de rest van de plant voelen de bollen wat prikkerig aan. Geen wonder dat dit geslacht naar een eveneens stekelig dier is genoemd, de egel (Echinos in het Grieks).

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 28 augustus 2014, © Flora van Nederland

Kleine planten kunnen een grote naam hebben. In Nederland zijn orchideeën hier wel een mooi voorbeeld van. Het zijn niet de pompeuze planten (Phalaenopsis spec.) die in de supermarkten te koop zijn en menig vensterbank opfleuren, maar vaak onopvallende planten, die buiten de bloeiperiode (waar, bij een aantal soorten, toch prachtige bloemen te zien zijn) wegvallen tegen de groene achtergrond van de graslanden. Eén van de meest zeldzame orchideeën van Nederland is de Veenmosorchis (Hammarbya paludosa). Ondanks het het bescheiden uiterlijk van het plantje, is het een soort waar menig plantenliefhebber naar op zoek gaat. Het kleine plantje, met subtiele lichtgroene bloempjes, is te vinden op een vochtige bodem, zoals hier, naast Waternavel (Hydrocotyle vulgaris), in het veen van het Ilperveld nabij Amsterdam. De kans om ‘m toevallig tegen het lijf te lopen is echter zeer gering. Linnaeus, de 18e eeuwse Zweedse botanicus en naamgever van de soort, kwam het plantje wel toevallig tegen. De Veenmosorchis stond in het moerassige gebied rondom zijn zomerverblijf in het Zweedse Hammarby en werd vervolgens naar deze groeiplaats vernoemd.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 augustus 2014, © Flora van Nederland

Het blauwe bloemetje van de Wilde cichorei (Cichorum intybus) is niet eens zo opvallend, maar geeft de kant van de weg een blauwige gloed. In grazige wegbermen is de plant nu veel in bloei te vinden. Hoewel de meesten er aan voorbij rijden, is het toch een zeer bekende composiet. Veel mensen kennen de Cichorei namelijk in een minder kleurige vorm, van hun bord: Witlof is een voorbeeld van een toepassing van Cichorei in onze keuken. Maar er kan nog veel meer mee gedaan worden. Zo werd er onder andere koffie van gemaakt. Geen echte koffie waarmee men de lange werkdag kan doorkomen, maar surrogaat koffie voor in tijden van schaarste. Een bekend voorbeeld was toen, tijdens de Franse bezetting aan het begin van de 19e eeuw, Napoleon alle handel met Engeland en de koloniën verbood. Tijdens dit importverbod, verkreeg men koffie door de wortels van Cichorei te roosteren en te vermalen. Ook in de oorlog werd de plant zo gebruikt. Nog steeds wordt Cichorei verbouwd voor de productie van fructosestropen en natuurlijk het Brussels lof en hebben we baat bij de positieve werking op de spijsvertering van deze algemene, maar ‘vergeten’ groente.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 18 augustus 2014, © Flora van Nederland

In het Florajournaal wordt vaak geschreven over allerhande typen habitats. Naast bijvoorbeeld duinen en bossen, zijn venen een voorbeeld van een dergelijk habitat. Soorten die hier groeien zijn aangepast aan zure, natte en voedselarme omstandigheden. Veenmos (Sphagnum spec.) vormt de basis voor zowel hoogveen als laagveen. Deze mossoort gedijt prima op deze voedselarm plekken, mede door de symbiose met bacteriën die het broeikasgas methaan kunnen omzetten naar koolstofdioxide. Het mos zet dat weer om naar biomassa en kan zo dikke matten vormen, die soms op het water drijven. De lagere delen van het mos sterven af en vormen een organische bodem waar moerassoorten als Ronde Zonnedauw (Drosera rotundifolia.) en Gewone waternavel (Hydrocotyle vulgaris) maar ook Riet (Phragmites australis) prima op kunnen groeien. Met name laagveen werd in de voorbije eeuwen volop gestoken en gebruikt als brandstof, beter bekend als turf. Hierdoor was Veenmos de motor van de Nederlandse economie in de Gouden eeuw.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 12 augustus 2014, © Flora van Nederland

Planten zijn worden alom gewaardeerd. In de naamgeving zien we tal van positieve referenties naar het uiterlijk of het gebruik van de plant. Denk maar aan woorden als ‘fraai’, of ‘schoon’. Het Echt Duizendguldenkruid (Centaurium erythraea) lijkt het meest letterlijk gewaardeerd te worden. De roze tot rode bloemen die je in de duinen en duinvalleien kan vinden, zijn zelfs steeds meer waard geworden. De plant werd bekend omdat het de wonden van de Griekse held Heracles (latijn: Hercules) heeft genezen. Hierdoor was de plant veel waard, bijvoorbeeld 100 goudstukken oftewel centum auri. In Nederland deden ze er een schepje bovenop en maakte er 1000 goudstukken (gulden) van. Hopelijk heeft de soort bij de volgende naamgeving geen last van de economische crisis.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 7 augustus 2014, © Flora van Nederland


 

Het warme zomerse weer zorgt ervoor dat er overal veel vlinders te zien zijn. De meeste vlinders hebben waardplanten, planten waar ze hun eieren op leggen, maar bezoeken ook bloeiende planten om nectar te zoeken. Veruit de meest populaire plant bij veel soorten, waaronder opvallende vlinders als de Atalanta en de Dagpauwoog is de Vlinderstruik (Buddleja davidii). Het is dan ook niet raar dat deze plant zo aan zijn naam komt. De waarschijnlijk uit China komende struik is op veel plekken in Europa te vinden op rotsachtige bodems. Bij afwezigheid daarvan, zoekt de plant hier alternatieve plekken op zoals bouwplaatsen, duinen of spoorwegen. De grote paars-roze trossen bevatten honderden bloemetjes waar de vlinders dankbaar gebruik van maken. Met hun lange roltong kunnen ze de nectar in de smalle bloembuis bereiken. De plant laat met een geel gekleurd hartje, midden op de bloem, zien dat de bloem onbestoven is en dat er nog nectar te halen valt. Als de vlinder eenmaal geweest is, verschiet het hartje van kleur en wordt het rood.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 1 augustus 2014, © Flora van Nederland

Na het verlies van Oranje tegen Argentinië is wat meer bescheidenheid op zijn plaats. Vandaar de soort van vandaag. Dit is in tegenstelling tot de “Leeuwenstaart”, Hartgespan, de Grote kattenstaart (Lythrum salicaria). Hoewel, meer bescheiden? De soort fleurt nu overal de slootkanten op met grote aren felroze bloemen. Maar ook op andere vochtige plekken is de plant moeilijk mis te lopen. De felroze kleur is de reden van de naam Lythrum, dat ‘bloedvergieten’ betekent. De kleurstof zit ook in de stengels van de planten dit werd vroeger dan ook gebruikt als rode wolverf.  Hoewel de plant hier overal voorkomt, zorgt de soort hier nergens voor problemen. In Noord-Amerika en zelfs Nieuw Zeeland vormt de Grote Kattenstaart een ware pest en verdringt de plant andere inheemse soorten die de competitie niet aankunnen. Misschien is er dus nog een kans op de derde plek dit WK.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 11 juli 2014, © Flora van Nederland

Vanavond laat de Nederlandse leeuw weer van zich horen in een poging de finale van het wereldkampioenschap voetbal te halen. Daarom vandaag een toepasselijke plant die wel eens van pas kan komen deze avond. Het gaat om Hartgespan (Leonurus cardiaca). De plant uit de familie van de lipbloemigen is te vinden in beschaduwde bermen en bosranden en heeft een lange bloeiwijze met bloemetjes die er wat wollig uitzien. Hierdoor doet de plant denken aan een pluizige staart. En wel de staart van een leeuw. Vandaar de wetenschappelijke naam met precies deze betekenis. Terwijl de spanning tijdens de wedstrijd stijgt, zou men in de middeleeuwen een extract hebben gemaakt van Hartgespan. Actieve stoffen in de plant hebben namelijk een ontspannende werking. Zelfs zo ontspannend dat de plant nog lang werd ingezet tegen hartkwalen. Laten we hopen dat dit vanavond niet nodig is en dat we profiteren van de Argentijnse naam: Corazón duro: volhardend hart.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 9 juli 2014, © Flora van Nederland

Planten en dieren zijn van elkaar afhankelijk, voor bijvoorbeeld bestuiving of voedsel. Meestal kan een plant door meerdere diersoorten bestoven worden en zoeken dieren meerdere plantensoorten uit om hun voedsel te zoeken. Toch zijn er ook soorten die maar op één paard gokken. Een voorbeeld hiervan is de Knautiabij (Andrena hattorfiana). Dit is een solitaire bijensoort die slechts op één plant vliegt. En die plant bloeit nu. De Beemdkroon (Knautia arvensis). De paarse bloemen zijn in wegbermen en graslanden te vinden voornamelijk langs de rivieren en zo nu en dan kom je de rood gekleurde bij tegen. Blijf niet te lang zoeken echter, de bij is vrij zeldzaam en komt alleen beneden de rivieren her en der voor. Op andere bloemen vliegt de Knautiabij niet en nu de Beemdkroon ook steeds minder voorkomt in de Nederlandse bermen, neemt ook het voorkomen van de al zeldzame bij af. Over je kansen niet spreiden gesproken, op de Knautiabij parasiteert ook nog eens een zogenaamde koekoeksbij, de Knautiawespbij (Nomada armata).

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 7 juli 2014, © Flora van Nederland

Planten reageren op hun omgeving. Het is natuurlijk bekend dat ze op licht reageren en dat sommige planten reageren op beweging, zoals bijvoorbeeld Klein springzaad (Impatiens parviflora). Vaak wordt er zelfs beweerd dat planten kunnen horen en beter groeien onder bepaalde muziek. Nu hebben Amerikaanse wetenschappers aangetoond dat planten ook onderscheid kunnen maken in geluiden en ook verschillend reageren op die geluiden. De wetenschappers hebben planten van de Zandraket (Arabidopsis thaliana) opgenomen geluiden laten horen van knagende rupsen. De plantjes schoten meteen in de verdediging en begonnen gifstoffen tegen de rupsen aan te maken. Als de wetenschappers geluiden lieten horen van de wind of scharrelende insecten, deden de plantjes dit niet. De planten leken als het ware angstig te worden van de knaaggeluiden van niet aanwezige rupsen. Planten hebben natuurlijk geen oren maar kunnen dus wel vibraties  van de lucht opvangen. Eigenlijk zetten de planten dus geluid om in beweging in delen van de plant. Zo gebruiken ze hun stengels en bladeren als een soort trommelvlies.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 4 juli 2014, © Flora van Nederland

Naast de vele klaprozen die nu overal staan te bloeien, is nu ook het meest bombastische familielid van de Papavers te vinden. Met de grote gekleurde bloemen en bleek gekrulde bladeren is de Slaapbol (Papaver somniferum) een erg opvallende plant. De zaden van deze plant, die vooral op verstoorde bodems te vinden is, zijn nog veel bekender. Het ‘maanzaad’ (of blauwmaanzaad) wat uit de rijpe zaaddozen wordt gehaald, vindt zijn weg naar menig bakkersbolletje. Achter de plant schuilt echter een nog grotere industrie. Het melksap wat uit een verse plant komt, bevat opiaten, verdovende stoffen waar onder andere heroïne uit gemaakt kan worden. In andere delen van de wereld worden varianten van deze papaver dan ook volop gekweekt voor deze gevaarlijke drugs. De aanwezigheid van de versuffende stoffen verklaart meteen de naam van de plant. Vroeger werd het melksap verwerkt in de pap van kleine kinderen, zodat ze rustig bleven.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 1 juli 2014, © Flora van Nederland

De laatste weken van de aspergetijd zijn ingegaan. Vanaf de tweede donderdag van april tot Sint Jan (24 juni) worden er, vooral in het noorden van Limburg, Asperges (Asparagus officinalis) gestoken. Na Sint Jan, oftewel de zonnewende, krijgen de planten de tijd om door te groeien en een energievoorraad aan te leggen. Zo kunnen ze tot wel tien jaar achtereen de eetbare scheuten produceren. Die witte scheuten, dat is waar de meeste mensen aan zullen denken als ze het over asperges hebben. Deze uitlopers worden doorgaans uit het licht gehouden door onder de grond te groeien (vandaar de bulten zand waaronder ze verbouwd worden). Zodra ze boven de grond uitkomen zullen ze gaan fotosynthetiseren en worden ze groen. Uit elke aspergescheut kan een  grote ijle kerstboomvormige plant groeien die gemakkelijk anderhalve meter of hoger wordt. De witte onopvallende bloemen (foto) groeien uiteindelijk uit tot rode besjes. De soortnaam van de soort uit de aspergefamilie, ‘officinalis’, zegt het al: de asperge werd wederom tegen allerlei kwalen gebruikt. De plant is met name goed voor de nieren. Maar tegenwoordig wordt de plant vooral tegen de lekkere trek gebruikt. Nog eventjes dan.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 16 juni 2014, © Flora van Nederland

De gele bloemetjes van een aantal soorten uit het geslacht Ganzerik (Potentilla) steken nu overal fel af tegen de groene achtergrond. Op de ietwat verstoorde en betreden plaatsen zul je Vijfvingerkruid (Potentilla reptans) en Zilverschoon (Potentilla anserina) vinden. De vijf knalgele kroonblaadjes, ietwat gelijkend op de witte bloemetjes van bijvoorbeeld een aardbei, horen bij de kruipende handvormige of zilveren veervormige blaadjes. Op de wat zuurdere gronden en in de moerassen kan je ook de handvormige blaadjes van een Ganzerik vinden met de even zo gele bloemetjes. Zie je echter maar vier kroonblaadjes, dan heb je te maken met de Tormentil (Potentilla erecta). Een prachtige naam die eigenlijk is afgeleid van het woord tormente oftewel kwelling. Het plantje werd dan ook vaak geassocieerd met pijn. Echter is het onterecht dat de plant naar pijn vernoemd is: de wortelstokken van de Tormentil werden vroeger immers tégen de pijn gebruikt als pijnstiller.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 13 juni 2014, © Flora van Nederland

Planten groeien overal. Op allerlei typen bodems, tussen straatstenen, op andere planten en in het water. Toch is de zeebodem een plek waar planten het moeilijk hebben. Natuurlijk zijn er allerlei planten, die op het strand of in de kwelder voorkomen en vaak in aanraking komen met het zilte zeewater. In zee kom je echter voornamelijk ‘primitievere’ of minder complexe planten tegen zoals een scala aan zeewieren en het eencellige phytoplankton. Toch zijn er wel degelijk vaatplanten te vinden. Zoals Klein zeegras (Zostera noltii) hier op de foto. Samen met Groot zeegras (Zostera marina) zijn dit de enige planten in onze zeewateren. De zeegrasvelden hebben belangrijke functies als kraamkamers voor vissen en als voedsel voor vogels, maar ook beschermen de velden de kust tegen golfslag en erosie. Hoewel de slikkige zandplaten van de Waddenzee en de Zeeuwse delta vroeger helemaal vol stonden met zeegras, is er aan het einde van vorige eeuw veel verdwenen. Zelfs zo veel dat Zeegras tegenwoordig echt een zeldzaamheid is geworden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 juni 2014, © Flora van Nederland

Toen er in 1845 een vat met cranberry’s aanspoelde op het strand van Terschelling, wist men nog niet precies wat men met de rode bessen aanmoest. Al snel dook het de vrucht echter overal op en werd het geroemd om zijn gezondheidsbevorderende eigenschappen. In de vochtige duinvalleien van Terschelling, Vlieland en ook steeds meer in de binnenlandse venen komt de, uit Amerika afkomstige, heidesoort veel voor. De officiële Nederlandse naam is de Grote Veenbes (Vaccinium macrocarpon), wat impliceert dat er ook een kleine variant is. En inderdaad, er is ook een inheemse soort, de Kleine veenbes (Vaccinium oxycoccos). De Kleine veenbes lijkt in veel opzichten op de Cranberry maar is vanzelfsprekend een stuk kleiner. Het plantje is vooral te vinden tussen het natte veenmos (Sphagnum) in plaats van de iets zanderige bodem van de natte duinvalleien. En hoewel zelfs de smaak ongeveer hetzelfde is, komt de Kleine Veenbes minder voor in gebakjes, drankjes en andere Terschellinger producten, waar nog steeds de voorkeur wordt gegeven aan de, uit Canada geïmporteerde, typische Terschellingse Cranberry.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 4 juni 2014, © Flora van Nederland

Veel planten houden wel van uiterlijk vertoon. Met bloemen in veel verschillende kleuren weten planten de aandacht op zich te vestigen. De belangrijkste reden voor deze pracht is natuurlijk, niet om ergens in een vaas te belanden, maar om insecten te lokken. Door de felle kleuren die afsteken tegen een vaak effen achtergrond weten de insecten precies waar de nectar te halen is en wordt de plant ondertussen bestoven. Insecten zien de kleuren echter niet altijd zoals wij ze zien. Doordat insecten meer in de extremen van het lichtspectrum zien (ultraviolet en infrarood) vallen de planten nóg meer op. Sommige bloemen hebben naast een opvallende kleur ook nog een tekening op de kroonblaadjes. Meestal een combinatie van puntjes en lijntjes. Kijk maar naar de tekeningen in de bloemen van orchideeën en die van de Gele lis (Iris pseudacorus), hier op de foto. Deze tekening wordt het ‘honingmerk’ genoemd en leidt, door extra veel UV-licht te reflecteren, het insect naar de nectar en de stampers en meeldraden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 22 mei 2014, © Flora van Nederland

In 1911 publiceerde Jacq. P. Thijsse zijn bekende Verkade-album ‘De bonte wei’. Dit album geeft een beeld van de kleurenpracht van onze hooilanden, zoals die destijds vooral in juni te bewonderen was. Tegenwoordig zijn de hooilanden al in mei op hun mooist, zodat we zouden kunnen spreken van ‘de bonte mei’. Aan het overweldigende wit en geel van het vroege voorjaar worden nu nieuwe kleuren toegevoegd, waaronder rood, blauw en paars. Denk aan het rood van de klaprozen, heden ten dage vooral in geroerde taluds van snelwegen. Hoe rood is rood? Victor Westhoff vertelde tijdens excursies altijd dat alleen Rood guichelheil (Anagallis arvensis subsp. arvensis) ‘echt’ rood is, monochromatisch rood, zoals hij daaraan toevoegde. Ik vind het eigenlijk meer oranje. Oranje van ‘oranje, blanje, blue’, maar dat is weer een ander verhaal.

Tekst en foto door Joop Schaminée, 19 mei 2014, © Flora van Nederland

 

Niet alle planten groeien op de grond. Ook verticale oppervlakten worden bezet door vele verschillende soorten. De Muurleeuwenbek (Cymbalaria muralis) is een soort die nu volop in bloei staat. De paarse bloemetjes sieren veelal oude muren, waartussen de spleten tussen de bakstenen genoeg voeding en houvast te vinden is voor het plantje om zich in stand te houden.  Door de lange uitlopers die het plantje maakt, verstevigt de Muurleeuwenbek zijn hellende positie. Het plantje is onderdeel van de Weegbreefamilie (Smalle weegbree (Plantago lanceolata) is daar het bekendste lid van.) en is waarschijnlijk via de tuinen vanuit Oost-Europa naar ons land gekomen. De wetenschappelijke naam Cymbalaria betekent ‘bekken’. Dit komt waarschijnlijk door de afbuigende houding van de uitgebloeide bloemetjes, alsof er wordt afgeslagen op een bekken.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 8 mei 2014, © Flora van Nederland

Het is mei. De ultieme maand van het voorjaar en de struik die daar bij uitstek bijhoort, is natuurlijk de Meidoorn. De meest voorkomende Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) siert nu overal de bosranden en houtwallen met een overvloed aan witte bloemen. Dat de kleine boom vaak te vinden is als onderdeel van een heg of bosrand is niet toevallig. De doornige (het gaat hier inderdaad om doorns) takken bieden bescherming tegen vraat waardoor de plant een mooie natuurlijke afrastering vormt voor het vee. Daarnaast biedt de Meidoorn ook bescherming aan alles wat tussen de takken leeft. Niet alleen vogels en kleine zoogdieren profiteren hiervan, ook andere planten weten groot te groeien tussen de beschermende doorns van de Meidoorn. Het komt dan ook vaak voor dat, bijvoorbeeld, een Zomereik (Quercus robur) zijn eerste kwetsbare jaren doorbrengt in de schaduw van een Meidoorn om er vervolgens bovenuit te groeien. In veel houtwallen zie je het resultaat hiervan.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 2 mei 2014, © Flora van Nederland

De felroze bloemen van de Dagkoekoeksbloemen (Silene dioica) duiken nu overal op. Dit geslacht binnen de Anjerfamilie (Caryophillaceae), dankt waarschijnlijk zijn naam aan de terugkeer van de Koekoek in deze tijd. Hoewel de bloemen vooral nachtvlinders aantrekken, staan de bloemen toch de hele dag open. Dit in tegenstelling tot de Avondkoekoeksbloem (Silene latifolia) en de Nachtkoekoeksbloem (Silene noctiflora) waar de bloemen overdag dicht zitten. De naam Silene is afkomstig van de Griekse Sater Sileinos. De vorm van de vaak opgeblazen kelk van de bloemen doet denken aan de wijnkelk waarmee Sileinos, de leermeester van de Dionysos, god van de wijn, vaak werd afgebeeld.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 30 april 2014, © Flora van Nederland

My spreekt de blomme een tale, dichtte Guido Gezelle in de tweede helft van de 19de eeuw. Dat geldt voor bloemen in het algemeen en zeker ook voor de kleur van bloemen. Rode rozen vertellen een ander verhaal dan witte lelies. In de flora kun je van iedere soort de bloemkleur opzoeken, maar niet alle soorten houden zich aan deze ‘afspraak’. Onverwacht onthullen ze soms witte bloemen, alsof de verftube leeg was. Van Wilde kievitsbloem (Fritillaria meleagris) en Struikhei (Calluna vulgaris) is dit wel bekend – niets mooier dan je geliefde verrassen met een bosje witte hei –  maar het verschijnsel is bij veel meer soorten waar te nemen. Let er maar eens op, leuk om een lijstje van bij te houden! Heel verrassend zijn witte Harlekijnen (Anacamptis morio; foto), omdat de groene nerven van de helm – de groene delen blijven groen – dan zo fraai zichtbaar worden.

Tekst en foto door Joop Schaminée, 24 april 2014, © Flora van Nederland

Hoewel voor ons gevoel het voorjaar al een tijdje bezig is, mogen we deze tijd nog steeds het ‘vroege voorjaar’ noemen. Er zijn immers nog steeds flink wat vroege voorjaarsbloeiers te vinden. Een van de meest subtiele voorjaarsbloeiers is het Kandelaartje (Saxifraga tridactylites). Dit knalrode plantje is onderdeel van de Steenbreekfamilie (Saxifragaceae). Het is een familie van planten die vaak op zandige of rotsachtige ondergrond te vinden is. Op de rotsen zijn ze vaak te vinden in de rotsspleten, waardoor het lijkt alsof ze de rots aan het breken zijn. In Nederland vind je echter weinig rotsen, maar een zandige ondergrond is nooit ver weg. Het Kandelaartje is dan ook een plant die met name te vinden is in de duinen. Maar ook groeit de soort veel op muren en verwaarloosde graven op oude kerkhoven, waardoor het plantje zijn naam nog meer eer aan doet.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 april 2014, © Flora van Nederland

In de bossengraslanden en op vaak verstoorde grond beginnen ze nu overal te bloeien. De eerste Ooievaarsbekken oftewel Geraniums. Dit zijn overigens niet de Geraniums waarachter men van de oude dag kan genieten, dit zijn doorgaans Begonia’sGeranium betekent kraanvogel en het is dan ook niet zo raar dat dit geslacht in het Nederlands Ooievaarsbek wordt genoemd. Na het uitbloeien van de vaak opvallend roze/paarse bloemen, strekt het vruchtbeginsel zich uit ten opzichte van de stengel van de bloeiwijze: zoals een ooievaar zijn nek gestrekt houdt tijdens het vliegen. Eén van de meest algemene soorten is het (Groot) Robertskruid (Geranium robertianum). Deze soort is misschien wel het best te onderscheiden van zijn verwanten met de neus. Wrijf een blaadje of een stengel fijn tussen de vingers en er zal een sterke geur te ruiken zijn, die niet door iedereen als prettig wordt ervaren. De stengels en bladeren zijn vaak wat rood aangelopen, vanwaar de naam waarschijnlijk ooit is ontstaan als rubra (rood) kruid en uiteindelijk is verbasterd naar Robertskruid. Al zouden de aanbevelingen van aartsbisschop Rupert van Salzburg, om Robertskruid te gebruiken tegen allerlei kwalen, ook hebben meegeholpen met de naamgeving.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 9 april 2014, © Flora van Nederland

Gagel staat in bloei. Wilde gagel (Myrica gale) is de enige soort van de Gagelfamilie (Myricaceae)die in Nederland voorkomt en is te vinden op vochtige gronden, vaak in de buurt van vennen of duinplassen. De struiken zien er nu nog erg kaal uit, de plant bloeit immers voordat de bladeren beginnen te groeien. Toch is de plant gemakkelijk te herkennen… aan de geur. Wrijf de bloemen fijn tussen de vingers en je zal een sterke geur ruiken die ergens doet denken aan de geur van Eucalyptus. De plant wordt dan ook geroemd om zijn medicinale werking en het vermogen om vliegen op afstand te houden.Wilde gagel valt echter onder de napjesdragers zoals de Zomereik (Quercus robur) en de Beuk (Fagus sylvatica)  De bekendste toepassing van Gagel vindt men in de bierbrouwerij. Voordat Hop (Humulus lupulus) werd toegepast als het belangrijkste conserveermiddel en smaakmaker in bier, werd er een kruidenmengsel gemaakt dat gruit wordt genoemd. Naast Rozemarijn (Rosmarinus officinalis) en Duizendblad (Achillea millefolium) is Wilde gagel het belangrijkste ingrediënt van dit mengsel. Gruit gaf het middeleeuwse bier eerder een zoete dan een bittere smaak en wordt nog steeds toegepast in enkele speciaalbieren.

Tekst en foto door Nils van Rooijen en Gerard Bögemann, 27 maart 2014, © Flora van Nederland

We hebben het al een aantal keer over Stinzenplanten gehad: plantensoorten die via de tuinen de Nederlandse flora zijn binnengekomen. In die flora vind je echter ook soorten die eigenlijk uit de Nederlandse wilde flora zijn verdwenen en alleen nog maar in tuinen zijn te vinden. Eén van die soorten is het opvallende Wildemanskruid (Pulsatilla vulgaris). Ooit bloeide de paarse bloemen in het wild op de schralere riviergronden en kalkhellingen in zuidelijk Nederland. Waarschijnlijk werd overbemesting en een te intensief gebruik van de gronden te veel voor de soort. Tegenwoordig is de harige plant niet meer in het wild te vinden, hoewel deze nog wel als tuinplant wordt ingezet. Om de plant in het wild te zien, hoef je echter net ver te reizen. In België is Wildemanskruid bijvoorbeeld nog te vinden in de Viroinvallei. Waar de naam vandaan komt is niet heel duidelijk. Net als andere leden van de Ranonkelfamilie bevat Wildemanskruid een gifstof. Er gaan verhalen de ronde dat het gif in de plant kan leiden tot krankzinnigheid.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 25 maart 2014, © Flora van Nederland

Zoals we in veel eerdere voorbeelden zagen, worden er vaak genezende krachten aan planten toebedeeld. Voor een deel van de soorten klopt dit en bevatten de planten, of delen daarvan, ook daadwerkelijk werkzame stoffen. Bij veel soorten werd de mogelijke geneeskrachtige werking vooral gebaseerd op de vorm en kleur van de planten. Dit wordt de signatuurleer genoemd. Hartvormige bladeren zouden goed zijn voor het hart, niervormige bladeren voor de nieren en behaarde bladeren… inderdaad voor haar, slijmvliezen en huid. Zelfs de kleur van de bloemen zou een geneeskrachtige duiding geven. De (mogelijke) medicinale werking van een plant komt tevens vaak terug in de naam. De veel gebruikte wetenschappelijke soortnaam officinalis, betekent zelfs letterlijk ‘uit de apotheek. Ook van de triviale, Nederlandse, naam is soms af te leiden waar de plant goed voor zou zijn. Een voorbeeld hiervan is de oude, regionale stinzenplant, Gevlekt longkruid (Pulmonaria officinalis), die in ons land alleen in Zuid-Limburg inheems is. Hoewel er geen (op de longen) werkzame stoffen aanwezig zijn, werd Gevlekt longkruid (foto) al in de middeleeuwen gebruikt als middel tegen hoesten. De gevlekte bladeren tonen in ieder geval wat gelijkenis met aangetaste longen.

Tekst door Nils van Rooijen, foto door Joop Schaminée 17 maart 2014, © Flora van Nederland

Timing is essentieel voor planten. Het seizoen bepaalt wanneer een plant het beste kan groeien, zich het beste kan voortplanten of het beste de zaden kan verspreiden. Voor elke soort is dit anders. De één is aangepast om in de zomer te bloeien als de vlinders volop actief zijn, de ander bloeit in de herfst of verspreidt de zaden als de eekhoorns hun wintervoorraad aan het aanleggen zijn. Ook de Bosanemoon (Anemone nemorosa) is een soort die haar bloei precies afstemt. Het is, samen met Gewoon speenkruid (Ficaria verna) één van de eerste Ranonkelachtigen (Boterbloemachtigen) waarvan de bloemen ontluiken. En dat is niet zomaar. De Bosanemoon is een echt bosbewoner maar heeft, net als de meeste planten, zonlicht nodig om te kunnen groeien. Als het voorjaar vordert sluit zich het bladerdek van het loofbos boven de bloeiende planten. Voordat het bladerdek geheel gesloten is en het zonlicht de bosbodem nauwelijks meer kan bereiken, heeft de Bosanemoon zijn jaarlijkse groeicyclus er al op zitten. Onder de grond verspreidt de plant zich via wortelstokken en wacht daar geduldig tot het in het voorjaar weer licht wordt.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 12 maart 2014, © Flora van Nederland

Sommige soorten laten het meteen lijken alsof het al zomer is. De goudgele Gaspeldoorn (Ulex europaeus) is er zo een. Deze vlinderbloem staat nu volop te bloeien op voedselarme plekken. In de noordelijke duinen staat de Gaspeldoorn bijvoorbeeld tussen de Struikhei (Calluna vulgaris) met de zee op de achtergrond. Maar ook in het binnenland komt de soort voor in heidegebieden. Hoewel de temperaturen het nu nog niet vaak toelaten, wordt de Gaspeldoorn op zonnige dagen druk bezocht door tal van insecten. Bijvoorbeeld bijen, die uiteindelijk zorgen voor de bestuiving van de plant. Zodra een bij in de bloem landt, schiet de plant letterlijk het stuifmeel af op het diertje. De bij neemt het stuifmeel vervolgens nietsvermoedend mee naar een volgende bloem. De wintergroene plant zit vol met grote stekelige bladeren, de doorns. Deze grote priemvormige bladeren van de volwassen plant werden lang geleden soms gebruikt om kleding te sluiten. Hier komt dan waarschijnlijk ook de naam vandaan, ‘Gaspe’ betekent namelijk gesp. Tegenwoordig wordt de soort alleen nog in Oost-Europa gebruikt om uit de plant het gif Ulexine te winnen als anti-rookmiddel. Een afrader om het ook daadwerkelijk te gebruiken om van je verslaving af te komen, het is namelijk een sterk en zelfs dodelijk gif.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 maart 2014, © Flora van Nederland

Nog voor de takken groen kleuren van de bladeren ontluiken de bloemknoppen van de Sleedoorn (Prunus spinosa). Overal in het landschap zie je de wit gekleurde struiken tussen het prille lentegroen opduiken. Naast de wrange blauwe besjes die in de herfst te eten zijn en de plant zijn bijnaam ‘trekkebek’ geven, staat de Sleedoorn bekend om de doorns. Als je aan de scherpe doorn van de plant voelt, merk je dat deze een stuk vaster aan de plant zit dan de stekels van bijvoorbeeld rozen zoals de Hondsroos (Rosa canina). Er is dan ook een duidelijk verschil. Doorns, zoals de Sleedoorn ze heeft, zijn vergroeide bladen en zijn met alle weefsels in de tak verbonden. De stekels, dus géén doorns, van een roos zitten alleen vast aan de buitenste laag van de plant en breken gemakkelijk af. Door de door elkaar groeiende takken vol doorns ontstaat er op den duur een ondoordringbare heg. Sleedoorns werden dan ook vaak toegepast in heggen en hagen om vee binnen te houden (zoals in het Maasheggengebied) of ongewenste personen buiten. In het originele sprookje van Doornroosje wordt het kasteel dan ook niet door rozenstruiken omgeven maar door een doornenhaag van Sleedoorn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 27 februari 2014, © Flora van Nederland

Planten komen we overal om ons heen tegen. Sommige soorten kom je echter meer tegen dan andere. En hoe meer men een soort tegenkomt, hoe groter de kans wordt dat men dat plantje een onkruid vindt. Meestal worden deze soorten zonder pardon weggeschoffeld of weggespoten. Maar ook niet bijzondere soorten zijn het vaak de moeite waard om van dichterbij te bekijken. Neem nu Vogelmuur (Stellaria media). Dit plantje is overal te vinden, het liefst op net omgewerkte grond, in bermen en langs paden. Het plantje dat ook in de winter groeit en bloeit heeft een zeer kleine maar mooie bloem. De naam Stellaria betekent ‘ster’ en de stervorm is dan ook terug te zien in de vorm van de bloemetjes met ogenschijnlijk tien kroonblaadjes. Pluk echter één kroonblaadje uit de bloem en je zal zien dat het tot op de voet is ingesneden, zodat er eigenlijk maar vijf te plukken zijn. Vogelmuur dankt zijn ‘triviale’, – dus niet wetenschappelijke naam-, aan de voorkeur van vogels voor de plant. Het is dan ook een geliefd groenvoer voor bijvoorbeeld kippen, waar het hele jaar door aan te komen is.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 25 februari 2014, © Flora van Nederland

Sneeuwklokjes (Galanthus) staan nu overal te bloeien. Soms in enorme aantallen, zodat het lijkt alsof er daadwerkelijk een dun laagje sneeuw tussen de bomen ligt. Maar bekijk de bloemen eens van dichterbij. Alle klokjes hebben een groen gekleurde tekening  op de binnenste bloemdekbladen. Als dit een aaneengesloten vlek is heb je te maken met het Gewoon sneeuwklokje (Galanthus nivalis). Is de vlek echter opgedeeld, dan gaat het om het Groot sneeuwklokje (Galanthus elwesii). Daarnaast heb je ook nog het zeldzamere Glanzend sneeuwklokje (Galanthus ikariae) met zeer brede glanzende bladeren. Maar ook het hier afgebeelde klokje begint nu te bloeien. Hoewel men vanaf een afstand dit plantje vaak als sneeuwklokje afdoet, is met één blik op de bloem te zien dat het hier om een geheel andere soort gaat. Het gaat hier om het Lenteklokje (Leucojum vernum). Deze vind je niet snel tussen de gewone sneeuwklokjes tussen de bomen, maar is te vinden op natte bodems. Ook hier is wederom een mooie tekening te vinden op alle bloemdekbladen. Wederom een duidelijke aankondiging van de lente.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 februari 2014, © Flora van Nederland

Afgelopen zondag werd er in het VARA radioprogramma Vroege Vogels verslag gedaan van een nieuwe plantensoort in Nederland, ontdekt door de onderzoekers van FLORON en Naturalis. Via de internationale handel in kamerplanten, gewassen en exotische tuinplanten zijn er, vanuit Azië, zaadjes meegereisd van deze onopvallende soort. Waarschijnlijk is het plantje al op veel plekken in Nederland te vinden. De naam is nog niet officieel maar het gaat hier om de Aziatische veldkers (Cardamine “var. flexuosa”). Hoewel er duidelijke verschillen zijn, bijvoorbeeld de afwezigheid van beharing aan de bovenkant van de bladeren, oogt de Aziatische veldkers als de hierbij afgebeelde Kleine veldkers (Cardamine hirsuta), tevens een zeer algemene soort in Nederland. De kleine kruisbloemige kan je overal in het land vinden, bij voorkeur in stedelijk gebied, waar het plantje gewoon tegen de gevels aangroeit.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 februari 2014, © Flora van Nederland

Ze zijn twee maanden te vroeg. Eigenlijk zouden de blauwe bloemetjes van de Grote ereprijs (Veronica persica) pas in april de kleiïge akkers of de omgewerkte bouwplaatsen  gaan sieren, evenals de Gewone ereprijs (Veronica chamaedrys). Echter staan ze nu al volop te bloeien. Zowel op een beschut plekje in Nijmegen als op de winderige koolzaadakkers van Schouwen-Duiveland zijn ze in grote aantallen gespot. De naam ereprijs spreekt tot de verbeelding, evenals de prachtige maar subtiele bloemetjes. Sommigen zien er zelfs de afdruk van het gezicht van Christus in, net als de heilige ‘Veronica‘ dat zag in de zweetdoek die zij Jezus aanbood. De ereprijs is door de eeuwen heen geprezen om zijn geneeskrachtige werking. In de middeleeuwen werden er daarom zelfs lauwerkransen van de ereprijs gemaakt voor de winnaars van toernooien, wat de naam nog toepasselijker maakt.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 10 februari 2014, © Flora van Nederland

Ze fungeren als een van de eerste voorbodes van de lente, de Winterakonieten (Eranthis hyemalis). Overal duiken de heldergele bloemen op uit de kale grond om er snel, na de bloei, weer onder te duiken. De soort komt oorspronkelijk niet in Nederland voor, maar is, in de afgelopen eeuwen, aangeplant op buitenplaatsen, in parken en nabij landhuizen om het einde van de winter op te fleuren. Hoewel ons klimaat niet optimaal is voor het plantje, heeft het zich kunnen handhaven en is zelfs gaan verwilderen. Hoewel ze vrij zeldzaam is in natuurlijke gebieden, zal je de kleine ranonkel, vinden in de buurt van bewoning. De Winterakoniet is niet de enige soort die via de landhuizen onze flora is binnengekomen. Ook andere, veelal kleurige voorjaarsbloemen, zoals de Boeren krokus (Crocus tommasinianus), Bosanemoon (Anemone nemorosa) en het Sneeuwklokje (Galanthus) zijn via de tuinen ons land binnengekomen. Deze groep van soorten worden Stinsenplanten genoemd, naar het Friese woord voor een ‘stenen huis’, stins. 

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 6 februari 2014, © Flora van Nederland

Dat de vorm van de bladeren van planten sterk uiteenloopt, is bekend. Het blad van Riet is immers nauwelijks te vergelijken met dat van een Esdoorn, dat weer in de verste verte niet lijkt op het blad van een Hondsroos. Maar ook binnen de plant kunnen de bladeren onderling erg verschillen. Bekijk maar eens de bladeren van een willekeurige plant van beneden naar boven en je zal zien dat in de meeste gevallen de bladeren afwijkende vormen hebben. Dit was de beroemde alleskunner Goethe ook opgevallen. In zijn fenomenologisch werk ‘De metamorfose van planten‘ bespreekt hij de verschillen die hij zagEen mooi voorbeeld van die verschillen staat afgebeeld op de foto. Dit zijn de bladeren van De Hulst (Ilex aquifololium). Het voorste blad heeft hier stekels terwijl het blad op de achtergrond gaafrandig is. Twee bladvormen aan dezelfde struik dus. In Spanje werd hier meer onderzoek naar gedaan. Op een door herten begraasd terrein bleek dat alle Hulststruiken bestekelde bladeren hadden tot tweeëneenhalve meter boven de grond. Daarboven waren de bladeren gaafrandig. Het bleek dat herten ook tot maximaal tweeëneenhalve meter hoog konden komen, om de bladeren te eten. De bestekelde bladeren aten de herten niet. Begrijpelijk. De plant zorgt er dus voor dat alleen de ‘bedreigde’ bladeren stekels hebben en kan zij de onbedreigde blaadjes stekelloos laten. Dit is een manier om efficiënt met energie en voedingsstoffen om te gaan. Het zichtbare gevolg is de aanwezigheid van twee verschillende bladvormen op één plant.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 31 januari 2014, © Flora van Nederland

De zachte winter brengt planten tot leven die eigenlijk nog in rust zouden moeten zijn. Eerder lazen we over te vroeg bloeiende dotterbloemen en gezwollen knoppen van de Paardenkastanje. Er zijn ook planten die ogenschijnlijk nooit tot rust komen. Zoals de maretakken hoog in de populieren in het Mergelland, waarover we in het vorige journaal berichtten. Je moet gewoon kijken op plekken die misschien wat minder voor de hand liggen. Hoog in de lucht of… beneden in het water. Daar is het Sterrenkroos midden in de winter net zo groen als in de zomer. Zoals Gewoon sterrenkroos (Callitriche platycarpa), hier in een zijbeekje van de Geul. Sterrenkroos, een prachtige naam, een gedicht in één woord. Een treffende naam ook, al heeft de plant weinig van doen met de andere krozen in het water. En een lastige groep, want de soorten zijn verdomd moeilijk uit elkaar te houden. Maar misschien gaat het daar helemaal niet om, ze zijn gewoon mooi om te zien.

Tekst en foto door Joop Schaminée, 27 januari 2014, © Flora van Nederland

 

Nu zijn ze goed te zien. Zeker als je je tussen de weilanden in het zuiden van Limburg bevindt, zie je ze overal in de populieren: grote groene nesten. Van dichterbij is te zien dat dit nest een eigen plantensoort is. Een wintergroene half-parasiet groeit hoog tussen de takken van bomen en is vooral in het zuiden van het land te vinden. Het is de Maretak (Viscum album). De witte besjes van deze plant worden door vogels op de takken van bomen gegeten, waardoor de kleverige zaden vaak in de oksels van de takken blijven liggen. Daar kan de plant ontkiemen. Aan de Maretak (of Misteltoe) werden vaak magische krachten toegeschreven. Onder een Maretak kan er straffeloos gekust worden en als je de plant in huis ophangt, verjaagt het boze geesten en heksen; de zogenaamde maren (denk maar aan nachtmerries). Ook in de hedendaagse fictie speelt de Maretak nog een rol. Zo oogst Panoramix, de druïde uit de stripreeks Asterix en Obelix, Maretak voor de befaamde toverdrank, zoals de druïden ook daadwerkelijk deden in vroegere tijden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 23 januari 2014, © Flora van Nederland

Deze tijd van het jaar hoort het grauw te zijn. Alleen het gras en de wintergroene planten als Klimop (Hedera helix) en de naaldbomen zouden het begin van januari moeten opfleuren met enige groene tinten. Dit jaar is het echter anders. Het is warm. Veel te warm. En niet alleen wij raken er een beetje van in war ook de planten snappen het niet altijd. Kijk om je heen en je ziet overal de lente voorzichtig de kop opsteken. Niet alleen de Toverhazelaar (Hamamelis) maar ook de gewone Hazelaar (Corylus avellana) staat al volop in bloei en heeft zelfs al de eerste hooikoortswaarschuwingen doen uitgaan. Op de foto is het vrouwelijke bloemetje te zien. Zeer onopvallend vergeleken met de lange gele mannelijke katjes. Sneeuwklokjes (Galanthus) die we pas over een paar weken zouden verwachten zijn ook her en der al te zien. Fluitenkruid (Anthriscus sylvestris) probeert dicht langs het asfalt van de dijken al tot bloei te komen en aan de oever van de Linge is zelfs al de gele bloem van de Dotterbloem (Caltha palustrisontdekt. En terwijl de knoppen van de Witte Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) en Magnolia (de Nederlandse naam is Beverboom) al duidelijk dikker worden, is het maar te hopen dat de winter niet alsnog zo hard toeslaat als vorig jaar.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 januari 2014, © Flora van Nederland

De écht donkere dagen zijn aangebroken. Nu zelfs Sinterklaas ons land heeft verlaten, lijkt het tijd voor winter. Het is echter vrij warm voor de tijd van het jaar en als je goed om je heen kijkt zie je nog steeds veel planten in bloei staan. Bijvoorbeeld het gele Bezemkruiskruid (Senecio inaeguidens) langs de snelwegen. Maar ook het doodgewone Madeliefje (Bellis perennis) staat nog volop te bloeien in de meeste grasvelden. Vaak vinden mensen dit vreemd en zeggen dat de natuur ‘in de war is’ als ze de kleine witte composietjes het grauwe groen van het winterse grasveld zien sieren. Maar dit is puur gebaseerd op de associatie met de lente, als het plantje nog uitbundiger aan het bloeien is en de kinderen met Madeliefjeskettingen rond hun hals aan het rondspringen zijn. De naam Bellis perennis betekent niet voor niets ‘blijvende schoonheid’. Het Madeliefje bloeit 12 maanden in het jaar en fleurt dus ook deze donkere dagen voor de Kerst op.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 09 december 2013, © Flora van Nederland

Floravannederland.nl wordt steeds meer gebruikt. Dat blijkt ook uit het initiatief van drie studenten aan de Radboud Universiteit. Niels Eimers, Nick Hofland en Sanne Verhoeven misten de mogelijkheid om meer te oefenen met het herkennen van planten, buiten die paar reguliere cursussen van de opleiding ‘Biologie’. Daarom hebben zij de website plantherkenning.nl opgezet. Op deze site kan je op een leuke manier jouw herkenningskwaliteiten toetsen met “de Quiz”. In verschillende categorieën kan je beschrijvingen, verspreidingen of foto’s te zien krijgen met de meerkeuzevraag: Welke plant is dit?

‘Tijdens het opzoeken van de soorteninformatie hebben we vaak gebruik gemaakt van de informatie op floravannederland.nl’ aldus Niels Eimers. En dat is precies de bedoeling van floravannederland.nl!

Tekst  door Nils van Rooijen, 25 oktober 2013, © Flora van Nederland

We zien duidelijke verschillen tussen bomen die bruin worden, geel worden of rood worden. En dat is niet toevallig. Er is zelfs een duidelijke verdeling. Geel wordende bomen zijn vaak van origine Europese soorten, bijvoorbeeld de Zomereik (Quercus robur – foto achtergrond) . Rood wordende bomen zijn vaak afkomstig van continenten waar de opkomst van de winter wat trager gaat, denk maar aan de Amerikaanse eik (Quercus rubra –foto voorgrond) en de Japanse Esdoorn (Acer palmatum). Vaak zijn deze soorten echter  wel ingeburgerd in ons land. De niet- Europese soorten zijn gewend om de bladeren minder snel te verliezen dan de Europese soorten. In een zacht “Amerikaans” najaar is de kans groter dat in het bladerdek van de boom (maar ook de bladeren die al wel op de grond liggen) er dieren gaan zitten die schadelijk kunnen zijn voor de boom. Bijvoorbeeld parasieten  die eieren leggen (zoals de kastanjemineermot) die na de winter kunnen uitkomen. Rood is echter geen kleur waar insecten van houden en ze zullen de kleur rood mijden. Rode wordende bomen hebben dus minder last van parasieten dan geel of bruin wordende bomen; een groot voordeel in een “Indian summer“.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 23 oktober 2013, © Flora van Nederland

Het weer is nu echt druileriger aan het worden. Maar de herfst is nu toch wel in zijn meest volle glorie te bewonderen. De bladeren Esdoorns (Acer pseudoplatanus) en Amerikaanse eiken (Quercus rubra) verkleuren tot fel rood. Het verkleuren van bladeren gebeurt als voorbereiding op de winter. Bladeren zijn kwetsbare delen van een plant, die gemakkelijk kunnen bevriezen. Daarom laten veel loofbomen de bladeren vallen. Dáárvoor echter, onttrekken de bomen belangrijke stoffen uit hun bladeren om ze vervolgens ergens anders op te slaan. Het onttrekken van pigmenten aan de bladeren, bijvoorbeeld het groene chlorofyl, zorgt voor de verkleuringen. De Amerikaanse soorten kleuren vaak het mooist rood, omdat de soorten daar gewend zijn aan een langere aanloop naar koude periodes. De bomen kunnen het, als het ware, rustig aan doen. In onze contreien, komt de winter sneller op en haasten de bomen zich met het verliezen van het blad. Gelukkig kunnen wij dit jaar ook genieten van prachtige kleuren. Bijvoorbeeld de Beuk (Fagus sylvatica) op de foto. Maar waarom is deze geel en niet rood?

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 11 oktober 2013, © Flora van Nederland

Zwitserse wetenschappers hebben onlangs in de Zwitserse bodem stuifmeel gevonden. Heel erg oud stuifmeel. Het stuifmeel is gefossiliseerd en is terug te leiden naar het Trias, 240 miljoen jaar geleden. Tot deze ontdekking dacht men altijd dat bloeiende planten, die dus stuifmeel produceren, pas 100 miljoen jaar later waren ontstaan. Het stuifmeel blijkt van de voorlopers te zijn van onze ‘primitieve’ bloeiers, zoals de coniferen of naaldbomen. Coniferae betekent ‘kegeldragers’, waartoe bijvoorbeeld onze Sparren en Dennen horen. De kegelvormige, draaiende, bloeiwijze is goed terug te zien in bijvoorbeeld de vrouwelijke bloemen van de Grove den (Pinus sylvestris) die later dennenappels worden. Maar ook de mannelijke bloemen (foto) zijn kegelvormig en produceren het stuifmeel dat lijkt op het gevonden prehistorische stuifmeel. Hoe dit stuifmeel van de voorouders van de Grove Den bij andere bloemen kwam, is niet bekend. Waarschijnlijk werd het door kevers vervoerd. De Bij bestond immers nog niet.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 3 oktober 2013, © Flora van Nederland

De Eenstijlige meidoorn (Crataegus monogyna) is natuurlijk op zijn mooist in mei. De witte bloemen sieren het struweellandschap van heggen en bermen en trekken de aandacht van de vliegende insecten. Echter heeft de struik een tweede piekmoment. In de herfst kleuren de vele bessen rood en wederom trekt de Meidoorn vliegende dieren aan. Nu zijn het echter vogels, die er voor moeten zorgen dat de zaden van de struik verspreid worden. Door de bessen te eten krijgen de vogels de zaden binnen zodat ze er op een andere plek weer uit komen en kunnen ontkiemen. Een gemakkelijk transport voor de Meidoorn. De plant is dan ook vaak te zien in de buurt van plekken waar veel vogels zitten. De Theetuin in de Millingerwaard bij Nijmegen is een mooi voorbeeld. De kruimels van het geserveerde brood in de theetuin trok de vogels aan die vervolgens ook een besje van de Meidoorn in de tuin meepikten. Na verloop van tijd vermeerderde de Meidoorn zich rondom het theehuis. Nu zie dat, hoe dichter je bij de Millinger Theetuin komt, het woud van Meidoorns verdicht.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 1 oktober 2013, © Flora van Nederland

Vanaf een afstandje lijkt het allemaal op elkaar, die gele bloemen die net boven het water uitsteken. Is het Gewone Dotterbloem (Caltha palustris)? Is het Gele plomp (Nuphar lutea)? Of is het toch iets anders? Waar Dotterbloem de meertjes in voorjaar siert, doet Gele Plomp dit in de zomer. Aan het einde van de zomer is het de Watergentiaan (Nymphoides peltata) die de bloemen boven het opent. Dit houdt de plant zelfs vol tot ver in september, zoals de foto laat zien. De drijvende bladeren lijken erg op die van de eerder genoemde voorbeelden maar zijn duidelijk kleiner dan die van de Gele plomp. De bloem is fijner van structuur en de vorm heeft minder het ronde karakter. Ook bloeien de bloemen maar één dag. Daarna verdwijnen ze weer onder water om door een andere bloem vervangen te worden. Hierdoor kan de plant de bloei lang volhouden en kan een door Watergentiaan bedekte plas door duizenden bloemen gesierd worden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 23 september 2013, © Flora van Nederland

De Nederlandse flora is geen statische combinatie van planten die toevallig binnen onze grenzen groeien. Het is een komen en gaan van soorten die hier voor kortere of langere tijd vertoeven, afhankelijk van omstandigheden zoals milieu, klimaat en menselijke activiteit. Soorten sterven uit en er komen nieuwe soorten bij. Uit zichzelf of meegenomen door de mens. Langs de grote transportroutes, zoals rivieren, vind je vaak vreemde soorten die je niet in het wild zou verwachten. Zo is het ’s zomers goed tomaten plukken op de kribben langs de Waal. Veel planten worden in tuinen of op akkers geplant, om zich vervolgens te verwilderen. De bezoeker op de foto staat langs een omgewoeld bospad in een hakhoutbos in Noord-Limburg: de Gewone Tabaksplant (Nicotiana tabacum).

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 13 september 2013, © Flora van Nederland

Struikhei (Calluna vulgaris) is niet de enige paarse tint die nu op de heide te vinden is. Loop naar de lage plekken op de heide en er is een grote kans dat je Gewone Dophei (Erica tetralix) tegenkomt.Omdat water altijd naar het laagste punt loopt, zal de bodem hier iets vochtiger zijn. De plant is gemakkelijk te herkennen aan de grote paarse bloemen met de typische vorm van de bloemen uit de heidefamilie (Ericaceae). Op veel delen van de plant, bijvoorbeeld op de bloemblaadjes, zijn klierharen te vinden. Charles Darwin zag dit en schaarde de plant daarom onder de protocarnivore (oftewel semi-vleesetende) planten. Insecten hoeven gelukkig niet bang te zijn voor de plant. Integendeel, Dophei is erg in trek bij de bloembezoekers. Hoewel er wel een gevaar in de buurt groeit

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 10 september 2013, © Flora van Nederland

Planten hebben niet de mogelijkheid om even op en neer naar de supermarkt te rennen als ze honger hebben. Ze moeten het doen met wat de omgeving hen aan voedingsstoffen te bieden heeft. En er zijn omgevingen waar maar weinig voedingsstoffen in de bodem zitten, dus moet er een manier gevonden worden om toch aan voldoende voedsel te komen. Je kan bijvoorbeeld vlees gaan eten. De Kleine Zonnedauw (Drosera intermedia) is zo’n ‘vleesetende’ plant. De rode rozetjes zijn te vinden op de vochtige voedselarme zure gronden zoals venen en op heides rondom vennen. De bladeren van het plantje zijn bedekt met ‘tentakels’ die een kleverige vloeistof (dauw) uitscheiden. Hier komen kleine insecten op af, die aan de vloeistof blijven kleven. Het blad rolt zich vervolgens om het insect heen, waarna de plant het insect verteert en zo toch aan de voedingsstoffen kan komen die de bodem niet kan bieden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 4 september 2013, © Flora van Nederland

Het is het einde van de zomer. Langzaam begint de natuur zich voor te bereiden op een komende winter. Dat doet de natuur gelukkig niet onopvallend. Langzaam begint alles te verkleuren, en niet alleen door de droogte van de afgelopen maanden. Bramen, bessen, appels en allerlei vruchten beginnen te rijpen en kleuren het landschap de komende weken, gevolgd door de rood wordende bladeren. De Struikhei (Calluna vulgaris) opent het kleurenseizoen met de spectaculaire transformatie van de anders zo dorre heidelandschappen in het oosten van het land, in een glooiende zee van paarse bloemen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 30 augustus 2013, © Flora van Nederland

Enige tijd geleden kwam de Bremraap ter sprake. Deze profiteur vormt een flinke, in het oog springende, plant. Maar het kan ook subtieler… Hier en daar tussen de paars bloeiende Struikhei (Calluna vulgaris), kun je rode draadjes vinden. Deze draadjes lijken de struiken bij elkaar te binden en hier en daar de hei zelfs te overwoekeren. Het zijn de stengels van Klein warkruid (Cuscuta epithymum). Deze parasiet boort zich in de vaten van de hei en tapt hier de benodigde hoeveelheden suikers en water af. De nadelige gevolgen voor de gastheer zijn snel te zien aan de verkleurende blaadjes. Hoewel de bloempjes van Klein warkruid zo liefelijk ogen, is het kleine plantje toch niet zo onschuldig. De oude naam lijkt dan ook toepasselijker: Duivelsnaaigaren.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 26 augustus 2013, (c)Flora van Nederland.

Planten zijn misschien wel de reislustigste wezens op de planeet. Waar dieren vaak op de plek blijven waar ze het goed hebben, zorgen planten er voor dat hun zaden zo ver mogelijk bij hen vandaan geraken. Sommige soorten, zoals bijvoorbeeld de Paardenbloem (Taraxacum officinale), vormen vruchtpluis aan de zaden zodat de wind ze kan meevoeren. Grote ratelaar (Rhinanthus angustifolius) maakt vleugels aan de zaden zodat ze blijven drijven op langsstromend water. Weer andere soorten haken zich vast aan dieren. De voorbereidingen op deze vorm transport zijn mooi te zien op de bovenstaande foto van de Grote Klit (Arctium lappa). De omwindselblaadjes (onder de bloemen) hebben haken die zich kunnen vastgrijpen in de vacht van een voorbijganger. Deze brengt de zaden zo ongemerkt naar een plek ver weg.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 augustus 2013, (c)Flora van Nederland.

Als je een zeldzame plant wilt spotten, lijkt het er op dat je telkens weer een obscuur plekje moet vinden in een moeilijk begaanbaar natuurgebied. Na veel moeite, en vol met schrammen, ben je eindelijk op de plek aangekomen en blijkt dat de plant is uitgebloeid. Gelukkig kom je zeldzame planten ook op gemakkelijker bereikbare plekken tegen. Zoals het Gipskruid (Gypsophila muralis). Deze eenjarige  Anjerachtige is extreem zeldzaam en komt alleen voor op enkele drooggevallen plaatsen in de uiterwaarden van de grote rivieren. En… zoals de bovenstaande foto bewijst, zo nu en dan tussen de tegels in een Nijmeegse achtertuin. Foto: Hans de Kroon 

Tekst door Nils van Rooijen, 14 augustus 2013, (c)Flora van Nederland.

Klavers zijn er in talloze verschillende soorten en maten. Naast de verscheidene Rolklavers (Lotus), Honingklavers (Melilotus) en Rupsklavers (Medicago) is het geslacht Trifolium het grootst. De Witte klaver (Trifolium repens) is waarschijnlijk het bekendst gevolgd door de Rode klaver (Trifolium pratense). Allen hebben blaadjes opgedeeld in drie deelblaadjes (exclusief steunblaadjes) waar het geslacht zijn naam aan dankt. De vlinderbloemen staan vaak in mooie hoofdjes gerangschikt, maar kunnen qua vorm sterk van elkaar verschillen. Een mooi voorbeeld is het Hazenpootje (Trifolium arvense). De bloemhoofdjes met de paarse bloemetjes zijn zo pluizig dat ze inderdaad doen denken aan de poten van een haas of konijn.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 14 augustus 2013, (c)Flora van Nederland.

et vee op de berg Parnassus, in het oude Griekenland, stond bekend als het beste vee van het land. Het had dan ook alleen het allerbeste te grazen. Waaronder de Parnassia (Parnassia palustris). De prachtige bloem werd het symbool van overvloed en werd nog eeuwenlang bezongen in liederen en gedichten en sierde menig wapenschild. Bij een wandeling door de noordelijke duinen van Nederland zal de pracht van deze bloem u ook opvallen.  Kijk eens naar de fijne tekeningen in de bloem en de prachtige structuren. Door overbemesting is de plant helaas zeldzaam geworden in Nederland in tegenstelling tot zijn directe familie, de Kardinaalsmuts (Euonymus europaeus) dat veel voorkomt in het Nederlandse struweel.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 12 augustus 2013, (c)Flora van Nederland.

Ik heb nog nooit zo veel biologen zo lang op hun knieën zien zitten als in deze monocultuur.” zei een boswachter van Staatsbosbeheer op Terschelling. En inderdaad, het duurt even voordat de deelnemers aan een excursie het saaie, donkere dennenbos uitkomen. Blijkbaar stond er onder de aangeplante Grove dennen (Pinus sylvestris) iets bijzonders. Het bleek de Kleine keverorchis (Neottia cordata) te zijn. Nergens in Nederlands vind je deze zeldzame plant zoveel als hier en dat zorgt dus voor enig oponthoud. Enige tijd geleden werd de soort nog Listera cordata genoemd. Na genetisch onderzoek bleek het geslacht weinig te verschillen van andere soorten uit hetzelfde geslacht, zoals het Vogelnestje, en werd Listera Neottia. Dus ook het grotere evenbeeld van de Kleine keverorchis, de Grote keverorchis (Neottia ovata).

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 24 juli 2013, (c)Flora van Nederland.

Toen in 1753 de catalogus Species Plantarum uitkwam, werd de maat gezet voor de hedendaagse wetenschappelijke benamingen van de plantensoorten. Elke soort kreeg zijn eigen geslachtsnaam (cursief, altijd met een hoofdletter) en een soortsnaam (de tweede naam, cursief, zonder hoofdletter). Denk maar aan Trifolium repens (letterlijk: Kruipend drieblad , Ned: Witte klaver) of Lamium album (letterlijk: Witte lip, Ned: Witte dovenetel). De auteur van Species Plantarum, Carl Linnaeus, noemde zijn lievelingsplantje naar hemzelf. Het Linnaeusklokje (Linnaea borealis, letterlijk: Linnaeus uit het noorden). Dit groenblijvende plantje uit de naaldbossen, staat volop in Scandinavië, maar is in Nederland, dit jaar, op maar twee plekken bloeiend te vinden.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 juli 2013, (c)Flora van Nederland.

Planten staan veelal bekend om hun bloemenpracht; bloemen in allerlei kleuren, vormen en geuren. Maar de ene bloem is niet de andere. Grassen (Poaceae) hebben ook gewoon bloemen, al zijn ze minder fel van kleur. Grassen hoeven geen insecten te lokken met uitbundig vertoon, maar laten hun pollen (de mannelijke voortplantingscellen) meevoeren op de wind. Deze pollen kunnen bij mensen hooikoorts veroorzaken. Als je een bloemetje van een gras van dichtbij bekijkt, zoals hier de bloem van Glanshaver (Arrhenatherum elatius), zie je eigenlijk alle onderdelen van een doorsnee bloem: de meeldraden, de stampers en zelfs de bloemblaadjes die hier ‘kafjes’ worden genoemd.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 17 juni 2013, (c)Flora van Nederland.

Omdat planten niet kunnen verhuizen als hun omgeving hen niet meer aanstaat, hebben ze de mogelijkheden om zich aan te kunnen passen aan een veranderende omgeving. Zo kan het gebeuren dat de planten om je heen, net iets harder groeien dan jijzelf. Op een gegeven moment kom je dan, als plant zijnde, in de problemen, omdat er te weinig licht is. De Wikkes (Vicia), waar onder andere de Tuinboon toe behoort,  hebben daarvoor ranken ontwikkeld, waarmee ze zich kunnen vastgrijpen aan de langere grassprieten om zich heen. Vervolgens groeit, als voorbeeld, de Vogelwikke (Vicia cracca -foto) dan omhoog naar het licht. Bijkomend voordeel is dat de bloemen van deze vlinderbloemigen betere bereikbaar zijn voor de bestuivers.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 14 juni 2013, (c)Flora van Nederland.

Ook onder de planten vindt men profiteurs. Soorten die een deel van het zware werk, zoals het maken van suikers,  door andere planten laten doen. De Bremrapen (Orobanchaceae) zijn daar een voorbeeld van. De planten zijn te herkennen aan hun bleke kleur. Die krijgen ze door de afwezigheid van chlorofyl (bladgroenkorrels) waardoor ze zelf geen suikers kunnen maken. Door hun wortels in de wortels van andere soorten te laten groeien, ontnemen ze de benodigde suikers van hun gastheer. Sterker nog, vaak nemen ze meteen het water mee. Meestal zijn de planten geheel aangepast aan één specifieke soort of groep van soorten. Zoals de Walstrobremraap (Orobanche caryophyllacea – foto) die te vinden is op Glad walstro en Geel walstro.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 12 juni 2013, (c)Flora van Nederland.

Soms zijn soorten niet zo vanzelfsprekend. Een mooi voorbeeld is de Steenrode orchis (Dactylorhiza incarnata subsp. coccinea). Deze orchidee komt alleen op de Britse eilanden voor… dacht men. In Nederland kwam de Dactylorhiza incarnata wel voor, maar alleen als Vleeskleurige orchis. Dat sommige planten een veel dieprodere kleur hadden, weet men aan de grote variatie binnen de soort. Zo’n acht jaar na de eerste vondsten van de Steenrode orchis, is uiteindelijk toch besloten de afwijkende orchidee, als ondersoort te erkennen in Nederland. Sinds 2009 is er in de graslanden in onze duinen dus officieel weer een nieuwe soort te bewonderen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 10 juni 2013, (c)Flora van Nederland.

Nu de zon eindelijk aan het doorbreken is, vallen ze extra op. In akkers, bermen en zelfs tussen de straatstenen, schieten de Klaprozen omhoog. Eén van de meest voorkomende is de Bleke klaproos (Papaver dubium). De bleek rode kroonblaadjes vallen vaak al binnen een dag af, waarna de zaaddoos mooi zichtbaar wordt. Als deze opdroogt, zijn de zaadjes, die ook wel bekend staan als ‘maanzaadjes’, er zo uit te schudden. Papaver is vernoemd naar het Keltische ‘papa’, dat pap (brij) betekent. Het wittige melksap uit de plant werd toentertijd in de pap van kinderen verwerkt om ze rustig te krijgen. Dat dit goed werkte, houdt waarschijnlijk verband met het feit dat hetzelfde licht giftige sap het hoofdbestanddeel is van de drugs opium.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 4 juni 2013, (c)Flora van Nederland.

Als u geluk heeft, komt u ze tegen in het bos. Hele plakkaten “klavertjes vier”. Maar kijk eens naar de prachtige witte bloemen van deze plant en vergelijk ze eens met de vlinderbloem van, bijvoorbeeld, de Witte klaver (Trifolium repens). U zal zien dat deze bloem heel anders is. U heeft ook niet te maken met een klavertje vier maar met de Witte Klaverzuring (Oxalis acetosella). Als u de blaadjes proeft, zult u merken dat ze fris zuur zijn. Dit komt door het oxaalzuur dat in deze plant te vinden is. Vandaar de geslachtsnaam Oxalis. Deze bos en bermplant is sterk aangepast aan wisselende hoeveelheden zon. Zo kunnen de deelblaadjes zich uitstrekken als er weinig zon is, om zo veel mogelijk licht te vangen, of opvouwen als er genoeg van is, om zo te veel verdamping te voorkomen. Vergelijk maar eens een zonnig plek met een groeiplek in de schaduw.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 1 juni 2013, (c)Flora van Nederland.

Soms kom je soorten tegen op plekken waar je ze niet zou verwachten. Aan de naam is af te leiden dat de Bosanemoon (Anemone nemorosa) een typische bossoort is, die het best gedijt in de schaduw van de bomen. Op het hoogveen en langs veel sloten is de plant echter gewoon te vinden in het vochtige open grasland. Ook de Gewone Salomonszegel (Polygonatum multiflorum) is een soort die men vaak in de bossen vindt. Echter, als je nu in de open duinen loopt, is de wonderlijke bloeiwijze van deze plant ook overal te zien, maar dan in miniatuurversie. Gewoon in de volle zon! Na de plant eens van dichterbij te hebben bekeken, blijkt dat het niet om de Gewone Salomonszegel gaat, maar om de Welriekende Salomonszegel (Polygonatum odoratum (foto)), die nu overal in de kalkrijke binnenduinen staat te bloeien. 


Geplaatst door Nils van Rooijen, 30 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Dat planten heel wat extreme condities aankunnen, zien we elke dag. Denk maar eens aan grassen zoals Straatgras (Poa annua) en Engels raaigras (Lolium perenne) die dagelijks onze voetstappen en sportwedstrijden trotseren. Maar het kan extremer. Gisteren kwamen wetenschappers naar buiten met de ontdekking van mossen, die na honderden jaren onder de arctische ijskap nog steeds in leven waren en, na enige opwarming, zelfs weer konden uitgroeien naar bodembedekkende mospakketten. Toch hoeven we niet naar het hoge noorden voor deze extreme soorten. In Nederland zijn er ook veel milieu’s waar planten tegen de verwachting in goed kunnen standhouden. Deze pioniermilieu’s dwingen de planten om zich aan te passen aan allerlei stressfactoren, zoals overstromingen, wind, erosie en betreding.

Geplaatst door Nils van Rooijen, 28 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Tijdens een wandeling over de droge heide of door de armere loofbossen is de kans groot dat u de Gewone Brem (Cytisus scoparius) tegenkomt. Deze plant is niet één van de sierlijkste van onze flora met zijn ijle kronkelige takken en dunne twijgen. De Brem heeft nu echter een gedaanteverwisseling ondergaan. De struik staat nu prachtig te bloeien, waardoor de grijsgroene heide wordt opgefleurd door de felgele vlinderbloemen. De naam Brem doet wellicht denken aan die andere plant die vaak naast de Brem is te vinden: de Gewone Braam (Rubus fruticous). Brem betekent namelijk ‘stekelstruik’. Hoewel de Gewone Brem geen stekels heeft, zijn er verwante soorten die dat wel hebben, zoals de Stekelbrem (Genista anglica). Ook het Engelse ‘broom‘, oftewel bezem, is afgeleid van brem. Vroeger werden er dan ook vaak bezems gemaakt van de dunne twijgen van de Brem.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 27 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

De Linde (Tilia) is overal in Nederland te vinden, langs onze lanen en in de parken. Opvallend is dat de Linde veel in het centrum van oude dorpen staat. Op marktpleinen en naast kerken, zoals hier in Dreischor, Zeeland (foto). Historisch onderzoek toonde aan dat op de plek van de eerste romaanse kerken vaak al veel langer Lindebomen stonden. Dat de bomen een dergelijke centrale plek kregen, is terug te leiden naar de Germanen waar de boom symbool stond voor de godin Freya. Door onder deze boom recht te spreken en te trouwen, verkreeg men de zegen en bescherming van deze godin van de vruchtbaarheid en de liefde. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Linde en de Kerk nu nog vaak dezelfde plek delen.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 24 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

In Nederland is het goed zoeken naar de Lavendelhei (Andromeda polifolia). Deze plant uit de Hei-familie (Ericaceae) is misschien wel een van de meest bijzondere van zijn, in Nederland, voorkomende verwanten  zoals StruikheiDophei en de Blauwe bosbes.  Dat de Lavendelhei veel overeenkomsten heeft met deze soorten is alleen al te zien aan de typisch gevormde bloemen. Linnaeus ontdekte dit plantje tussen de rotsen en vernoemde het naar de mythologische figuur Andromeda, die ook aan de rotsen geketend was. In Nederland zult u Andromeda niet tussen de stenen vinden, maar in het hoogveen in Oost-Nederland, waar het plantje op zure, natte voedselarme plekken de bodem bedekt.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 22 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Vroeger stonden ze overal , maar altijd in kleine getalen. Nu staan ze nog maar op een paar plekken langs de Nederlandse kust. De Harlekijn (Anacamptis morio) is de vroegst bloeiende orchidee van Nederland. Op dit moment staan ze te bloeien. Soms met slechts een aantal bij elkaar in Zeeland of in de Noord-Hollandse duinen en soms met miljoenen tegelijkertijd op Texel. Doordat dit de laatste groeiplekken zijn in ons land, staat de soort bekend als zeer zeldzaam. Ondanks veel beschermingsmaatregelen staat deze soort nog steeds onder druk. Zo wordt een belangrijk groeigebied op Schouwen-Duiveland, bedreigd door kustversterkingsprojecten.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 21 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Als men aan bloemen denkt, denkt men vaak niet meteen aan de bloemen van grassen. Kijk maar eens om u heen en u zult ze overal zien.

Eén van de grassen die nu staat te bloeien is Gewoon Reukgras (Anthoxanthum odoratum). De kleine groene aren kleuren rond deze tijd geel-wit van de meeldraden. Pluk gerust een (uitgebloeide) stengel en kauw er op. Wellicht zult u een vleugje karamel proeven, veroorzaakt door het beetje coumarine in het gras, de smaakmaker van bijvoorbeeld kaneel. Reukgras is dan ook het gras dat vers hooi zo lekker doet laten ruiken. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit gras voornamelijk werd gebruikt als smaakstof voor dranken en rookwaar.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 20 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Het is bijna Pinksteren, het weekend van de Pinksterbloem (Cardamine pratensis)De roze bloemen zijn nu overal te zien in de vele grazige weilanden en slootranden in Nederland. Deze prachtige plant is vooral te vinden in de nattere milieus en kan overvloedig voorkomen, ondanks dat de plant in de laatste decennia flink is afgenomen door de intensieve landbouw. De plant dient als waardplant voor verschillende dieren zoals de Oranjetip en de Schuimcicade. De larven van dit           Schuimbeestje produceren zoveel schuim voor hun nest, dat de Pinksterbloem ook wel Schuimkruid wordt genoemd. Let op: de Friezen noemen Fluitenkruid ook wel Pinksterbloem, omdat deze nu ook volop in bloei staat.


Tekst en foto door Nils van Rooijen, 15 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Ze staan nu eindelijk vol in blad. De Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum), die overigens niet verwant is aan de Tamme kastanje,  komt in heel Nederland voor. Hij wordt vooral aangeplant in parken en bij boerderijen. Toen deze boom zo’n 400 jaar geleden naar Nederland werd gebracht, plantten veel boeren de boom naast hun nieuwe boerderij. Er werd gedacht dat heksen hun intrek konden nemen in de boom, en zo de boerderij met rust lieten.

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 16 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.

Het is de laatste kans om ze te zien, de bijzondere kubus-vormige bloeiwijze van Muskuskruid (Adoxa moschatellina). Deze bescheiden bosbewoner uit het vroege voorjaar geeft binnenkort het stokje door aan zijn verre verwanten, de Vlier en de Sneeuwbal. De bloemetjes zijn maar zo kort te bewonderen, dat het plantje zijn naam Adoxa kreeg: ‘zonder glorie.’

Tekst en foto door Nils van Rooijen, 15 mei 2013,  (c)Flora van Nederland.


Plaats een reactie